In de voetstappen van Jezus
Door:
Franklin ter Horst (Aangemaakt: 24 oktober 2022) (Laatste bewerking: 2 januari 2023)
In de voetstappen van Jezus
Nog voordat er aan de Babylonische ballingschap een einde kwam, voorzegden de profeten dat God op een dag uit het ‘Huis van David’ een rechtvaardige Spruit zou verwekken:
Jeremia 33:15 “In die dagen en te
dien tijde zal Ik aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die
naar recht en gerechtigheid in het land zal handelen.”
Jesaja 7:14 “Daarom zal de Here zelf
u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en
zij zal hem de naam Immanuël geven.”
Deze Spruit werd ruim 2000 jaar geleden in het land Israël (Eretz Israël) geboren. Hij zou een totale omwenteling teweeg brengen in het religieuze leven van een groot deel van de wereldbevolking. Zijn moeder (de jonkvrouw) was een Joodse vrouw, Mirjam geheten, of Maria, zoals zij later door christenen genoemd zou worden. De Spruit die in het land van de kinderen van Israël geboren zou worden, was van Joodse afkomst. Bovendien is Hij in eerste instantie voor Zijn eigen volk Israël gekomen zoals Matthéüs duidelijk maakt:
Matthéüs 1:21 “Zij zal een zoon
baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is
het, die zijn volk zal redden van hun zonden.”
Ook Jezus zei Zelf
in: Matthéüs 15:24 “…Ik ben slechts gezonden
tot de verloren schapen van het huis Israëls”.
Hij kreeg de naam Yeshua, of zoals de christenen Hem noemen: Jezus. Hij was een wettige erfgenaam van koning David en zou, als het koningschap in de toekomst hersteld zou worden, aanspraak kunnen maken op de troon. Vanuit het hele land kwamen mensen naar Hem toe om naar Hem te luisteren of om genezing te ontvangen. De Farizeeën constateerden met verbijstering:
Johannes 12:19 “…en zeiden tot elkander: Gij ziet voor uw ogen, dat gij niets bereikt; zie,
de gehele wereld loopt Hem na.”
In het Heilige Land waar Jezus is geboren, heeft God zich herhaaldelijk geopenbaard en de mensheid getoond hoe zij aan de hand van zijn geboden moest leven. Waarom God juist dit land uitverkoos als het ‘Uitverkoren Land’ en Jeruzalem als Zijn stad, is Zijn geheim, kan door niemand echt doorgrond worden. Jeruzalem is de enige stad ter wereld die God "Mijn stad" heeft genoemd.
De stad werd gekozen om een eeuwige en goddelijke waarheid te vertegenwoordigen en Gods licht aan deze wereld over te dragen. Jeruzalem is de stad waar Jezus leefde en predikte, waar Hij stierf aan het kruis, werd begraven en verrees uit het graf. Jeruzalem is de stad waarheen Hij straks zal wederkeren om Zich te zetten aan de rechterhand van God de Vader. Psalm 132 onderstreept de unieke en belangrijke rol die de stad in het godsdienstige leven van de kinderen van Israël vervulde.
Psalm132: 13-14 “Want de Here heeft
Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: Dit is Mijn rustplaats
voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik
begeerd.”
De stad werd niet gekozen tot hoofdstad van de natie vanwege haar geweldige ligging want de plaats waarop de stad gebouwd werd, had op de Gihon-bron na geen enkel natuurlijk voordeel. Ze lag niet op een belangrijk kruispunt, of zelfs aan een belangrijke handelsroute. De belangrijkste handelsroutes liepen in de oudheid ten oosten of ten westen van de stad. In het oosten verbond de "Koningsweg" Arabië met Damascus, in het westen verbond de "Weg van de Zee" Egypte met Damascus, Mesopotamië en Klein-Azië. De genoemde Gihon-bron lag oorspronkelijk buiten de stadsmuren.
Gihon-bron
Koning Hizkia
zag dat dit een ernstige bedreiging was voor de veiligheid en het voortbestaan
van Jeruzalem. Hij bedacht hiervoor een oplossing die ingenieurs sindsdien
versteld heeft doen staan. Hij liet een
Nee, Jeruzalem werd geen hoofdstad van de natie vanwege haar economische ligging, maar omdat God haar op die plaats verkoos. Daarom is Jeruzalem uniek onder de steden van de wereld, maar ook maakt het haar tot een voortdurend brandpunt van botsende volken en religieuze belangen. Achter alle strijd en verwoesting gaan geestelijke machten schuil die vastbesloten zijn Gods eeuwige bedoeling en roeping te vernietigen. De geschiedenis van Jeruzalem is daarom een geschiedenis van strijd. Haar verhaal is het verhaal van triomf en succes, van lijden en smart. Haar geschiedenis is treffend samengevat in een oud Joods gezegde. Tien maten van lijden zijn door God naar de wereld gezonden, en negen van de tien vielen op Jeruzalem.
Psalm 137:5-6 “Indien ik u vergete,
o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte,
als ik uwer gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde.”
Hierin klinkt de diepe emotie door van het Joodse volk in tijden dat ze gedwongen buiten de grenzen van Israël en hun geliefde stad Jeruzalem moesten leven. Hoe mooi is het om vanaf de Olijfberg Jeruzalem te zien liggen en de door de islam bezette Tempelberg.
Misschien wilde God symboliseren dat Hij, hoewel verborgen, de Heerser is over alle leven, het brandpunt van licht en rust, te midden van de verwarring der tijd en in weerwil van al de natuurlijke problemen waarvan de mensheid niet weet hoe ze te overwinnen. Op deze manier wordt het Heilige Land voor ons allen zowel voorbeeld als gelijkenis, en de roep om vrede-Sjalom, een wezenlijke oproep is uit het verre verleden die ook in deze tijd van dreigende oorlogen met mogelijk zelfs de inzet van atoomwapens, niet kan worden genegeerd.
Men kan zich het land Israël en de stad Jeruzalem niet zonder Jezus voorstellen. De evangelist Lucas, die een uit een ander volk geboren vreemdeling was, besefte eerder en duidelijker dan de andere evangelisten dat Jeruzalem het einddoel van Jezus zou worden. Zijn intrede in de heilige Stad op Palmzondag wordt door Lucas beschreven als het aanbreken van de tijd van de Messias; de menigte verheugt zich en zij zeiden:
Lucas 19:38 “Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de naam des
Heren; in de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen.”
Het ging de evangelisten niet om het samenstellen van een historische biografie volgens moderne opvatting: zij bepaalden zich tot de persoonlijkheid van Jezus. Zoals soms gebeurt wanneer het gaat om iemand die men liefheeft, werden Jezus’ woorden en daden onuitwisbaar in het geheugen van de schrijvers van de evangeliën gegrift. Elk van de evangelisten ziet Hem met andere ogen. Het leven van Jezus is niet los te zien van de geschiedenis van Israël. Opgravingen in Israël laten een goed beeld zien waartegen Zijn leven zich afspeelde. De archeologische vondsten leveren het bewijs dat de gebeurtenissen zoals in zowel het Oude als het Nieuwe Testament zijn beschreven, feitelijkheden zijn zoals dat in de tijd van Jezus’ kruisiging, Israël bezet was door de Romeinen en ook hoe mooi het land was met zijn overvloedige vruchtbaarheid te midden van droogte. Dit natuurverschijnsel vormt de achtergrond van de woorden van Jezus:
Matthéüs 6: 28-29 “En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de leliën des velds, hoe
zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik
zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van
deze.”
Toeristen
die ooit het prachtige Israël hebben bezocht, kunnen beamen hoe indrukwekkend
dit land is wat door God is uitverkoren. Jesaja zei het al:
Jesaja 60:3 “Volken zullen opgaan
naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang.”
De
omgeving in Galilea waar Jezus redetwiste met de Schriftgeleerden is vandaag
nog steeds dezelfde als toen. Het was in Nazareth dat een gebeurtenis plaatshad
die we alleen maar met de grootste eerbied kunnen benaderen. Lucas, wars van
iedere sensatie, geeft een prachtig verslag van wat hier gebeurde. Zie Lucas
1:26-38. Hier wordt aangekondigd dat Maria zwanger zal worden en een zoon ter
wereld zal brengen die zij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en de
Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn
vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid Koning zijn over het huis van
Jacob en aan Zijn Koningschap zal nooit een einde komen. In het geval van Maria
kondigt de engel aan dat zij is uitverkoren de Messias te baren.
Daar familietraditie en het bijhouden van de geslachten in de
Joodse leer een belangrijke rol spelen, kan worden aangenomen dat Jozefs
afstamming van David een historisch feit is. Van Jezus’ geboorte, ongeveer in 7
v.Chr., wordt door Lucas verslag gedaan. Hij vertelt dat er in opdracht van
keizer Augustus, een volkstelling gehouden moest worden in heel zijn rijk en
dat iedereen op reis ging naar zijn eigen stad om zich te laten inschrijven.
Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David,
ging hij vanuit de stad Nazareth naar Bethlehem, om zich te laten inschrijven,
samen met Maria, die zwanger was.
Bethlehem, met op de achtergrond
Jordanië.
Terwijl zij in Bethlehem verbleven brak het uur aan waarop zij
moeder zou worden; zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde
Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor Hem geen plaats
was in de herberg’. Lucas 2:1-7). De met historische commentaren ingeleide tekst
maakt bijna de indruk van een officieel document waarin een geboorte, naar de
gewoonte van die tijd, aan de ermee samenvallende gebeurtenissen wordt
gekoppeld en op deze wijze bevestigd. Hieruit kunnen wij de belangrijke
gevolgtrekking maken dat Jezus wel degelijk bestaan heeft. Bovendien laat het
ons de- aanvankelijk zo onbelangrijk lijkende gebeurtenis zien tegen de
achtergrond van de wereldgeschiedenis.
Er wordt gesproken over de Romeinse keizer, en dit herinnert ons
eraan dat Israël vanaf 63 v.Chr. tot het Romeinse rijk behoorde en deel
uitmaakte van de provincie Syrië, hoewel de joden, aan wie speciale voorrechten
waren verleend, hun eigen zaken mochten regelen. Bijzonder dat Augustus en
Jezus tijdgenoten waren -toeval of voorbestemming? Augustus was niet zo maar
een heerser. Na de politieke en sociale stormen die aan zijn heerschappij waren
voorafgegaan, zag de wereld hem als de verpersoonlijking van de hoop op vrede,
als een verlosser. Hij werd de heerser over de wereld genoemd. Vele jaren na zijn
dood noemde de grote Alexandrijnse jood Philo hem’ de opperste weldoener’. Hij
was de held die het onheil afwende, omdat hij de Helleense wereld wist te
overwinnen welke veel gemeen had met de barbaren. Ook Israël kreeg met de
Helleense cultuur te maken in de persoon van Antiochus IV Epiphanes.
Antiochus IV Epiphanes
Epiphanes betekent “verheerlijkte’, al werd hij achter zijn rug
Epimanes genoemd; “waanzinnige”. Tijdens zijn schrikbewind van 3½ jaar (!) over
Jeruzalem, liet hij een altaar voor de Griekse god Zeus (Jupiter bij de
Romeinen) in de tempel plaatsen. Ook werd het leven vanuit het Wetboek van Mozes (de Torah) strafbaar gesteld en voor het bezit ervan, kon men de doodstraf
krijgen. Alle vindbare exemplaren werden vernietigd. Voorts werd de Joodse
offercultus verboden. In de Tempel werden varkens geslacht en in de heilige
zalen hadden de heidenen gemeenschap met vrouwen. De Joden die zich tegen deze
terreur verzetten werden op gruwelijke wijze gemarteld. Bovendien maakte
Epiphanus zich meester van de tempelschatten. Zijn tirannie eindigde in 164 v.
Chr., na een opstand onder leiding van de familie der Makkabeeën. Hij stierf
als een waanzinnige. Een verslag van deze opstand en de daarop volgende onafhankelijkheidsstrijd
is te vinden in de boeken van de Makkabeeën. De Tempel werd ontdaan van alle
Hellenistische attributen en opnieuw ingewijd. Deze gebeurtenis wordt tot op de
dag van vandaag gevierd tijdens het Chanoekafeest.
Augustus verbrak de boeien die de mensheid lange tijd gevangen
hielden. Augustus was natuurlijk geen echter verlosser, die was net geboren.
Hierin is een parallel te zien met onze tijd. Ook nu wordt de wereld
geconfronteerd met politieke en sociale stormen die zullen leiden tot chaos
waardoor de wereld zal schreeuwen om een verlosser die de wereld moet verlossen
van alle onrecht. Maar deze verlosser zal niet Jezus zijn:
Johannes 5:43 “Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij
neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij
aannemen.”
Augustus was het die de steden bevrijdde, die orde schiep in de
chaos (zoals de antichrist in eerste instantie zal doen); hij was de houder van
de vrede die ieder gaf wat hem toekwam. Zijn grote tegenhanger was Jezus. Het
was geen toeval dat Augustus en Jezus tijdgenoten waren; zij waren de
vertegenwoordigers van twee verschillende geestelijke werelden.
Zoals gezegd was de onmiddellijke aanleiding voor de reis van Maria
en Jozef naar Bethlehem de volkstelling. Bethlehem vormt ook het toneel van het
verhaal van Ruth, die de stammoeder werd van David, die in dit dorp werd
geboren. De profeet Micha kondigt in geheimzinnige bewoordingen-die men altijd
heeft uitgelegd als betrekking hebbend op Jezus- de komst aan van één die zal
heersen in de laatste dagen:
Micha 5:1 “En gij,
Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij
voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds,
van de dagen der eeuwigheid.”
Het onopgesmukte, sobere verslag van Lucas over de eerste dagen
van Jezus’ leven werd zonder bijbedoelingen geschreven en is zo goed als zeker
op feiten gebaseerd. Eeuwen
lang heeft de kerk het volk voorgespiegeld dat Jezus op 25 december geboren is.
Bijbels gezien is dat echter totaal niet aantoonbaar. Jezus, zal in geen geval
in de koude wintermaand december in Bethlehem geboren zijn terwijl de herders
buiten in het veld lagen met hun schapen. In Israël lieten de herders
hun schapen nooit buiten in het open veld na oktober en voor februari - het
weer was dan regenachtig en erg koud. Velen
geloven dat Jezus rond
het Loofhuttenfeest geboren moet zijn. In die tijd lagen de herders nog wel
in het veld. De herders hielden hun kudden in de
vruchtbare velden rondom Bethlehem toen een engel verscheen door wie Gods stem
tot hen kwam:
Lucas 2:10-11 “En de engel zeide tot hen:
Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het
volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de
Here, in de stad van David.”
Lucas maakt melding van twee belangrijke gebeurtenissen: ‘Nadat
de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam
Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot was
ontvangen. Toen de tijd aanbrak waarop zij volgens de Wet van Mozes gereinigd
moest worden, brachten zij het Kind naar Jeruzalem om het aan de Heer op te
dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren.
Jezus, kreeg de naam die God voor hem gekozen had. Jozef en Maria
en Jezus keerden om onduidelijke redenen-niet meteen terug naar Nazareth, maar
bleven nog enige tijd in Bethlehem. Het beroemde verhaal over de wijzen uit het
Oosten hoort ook bij deze periode:
Matthéüs 2:1-3
“Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem in Judea, in de dagen van koning
Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, en
vroegen: Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster
in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen. Toen koning Herodes hiervan hoorde, ontstelde hij en geheel
Jeruzalem met hem”.
Herodus vroeg de hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk
waar de Messias geboren zou kunnen zijn en kreeg tot antwoord: in Bethlehem.
Dus zond de koning de wijzen daarheen met de opdracht hem te berichten wat zij
er zouden vinden:
Matthéüs 2:9-11
“Zij hoorden de koning aan en reisden weg; en zie, de ster, die zij hadden
gezien in het Oosten, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats,
waar het kind was. Toen zij de ster zagen, verheugden
zij zich met zeer grote vreugde. En zij gingen
het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder, en zij vielen neder
en bewezen hem hulde. En zij ontsloten hun kostbaarheden en boden hem
geschenken aan: goud en wierook en mirre.
Dit verhaal moet gezien worden als onderdeel van de ceremoniële
gelukwensen die volgen op een geboorte; in dit geval wordt een koning
gelukgewenst door zijn onderdanen, waardoor de begroeting een eerbetoon wordt
en het aanbieden van geschenken een onderdeel is van de traditie. Matthéüs
maakt van deze gang van zaken gebruik door aan te geven dat er al verdeeldheid
over Jezus bestond ten tijde van zijn geboorte: de armen, verworpenen en
heidenen aanvaarden hem, door zijn eigen volk wordt hij afgewezen. Het bestaan
van wijzen en hun aanwezigheid staan historisch vast, maar er bestaan geen
bijzonderheden over wat zich heeft afgespeeld: dit geheim heeft God niet
onthuld. Van het begin af aan is de mensheid echter gefascineerd geweest door
de wijzen, die zonder vertoon als eenvoudige pelgrims verschenen.
Bij Lucas wordt het verhaal van de geboorte gedomineerd door de
figuur van Augustus; bij Matthéüs is het de figuur Herodes die het verslag over
het bezoek van de wijzen beheerst. En dit doet de vraag rijzen: Herodus en
Jezus-toeval of voorbestemming? Een grotere tegenstelling is nauwelijks
denkbaar. Herodus was wreed en gewetenloos en hechte geen waarde aan
mensenlevens: hij liet tijdens zijn bewind duizenden mensen executeren.
Gedurende een periode van veertig jaar werd de Joodse geschiedenis beheerst door Herodes de Grote. Hij werd als zoon van de Edumeeër Antipater omstreeks 73 voor Christus geboren en kreeg in 47 voor Christus het burgerschap van Rome. Zijn vader stelde hem aan tot militair gouverneur van Galilea met de taak het gebied te zuiveren van terroristen. In 40 voor Christus verleende de Romein Antonius hem de alleenheerschappij over Galilea en gaf hem de beschikking over een Romeinse strijdmacht om het gebied in 37 voor Christus in bezit te nemen.
Uit de tijd van Herodes stammen prachtige forten en paleizen net als koning Salomo gedaan had. Zo bouwde hij een paleis voor zichzelf in Caesarea, een amfitheater, een Hippodroom een aquaduct en liet hij de haven van Caesarea aanleggen. Deze kustplaats werd door Herodes’ bouwactiviteiten het grote centrum van het oostelijk deel van het Romeinse Rijk. Ook bouwde hij voor zichzelf een winterpaleis bij Jericho en versterkte hij diverse burchten waaronder Massada aan de Dode Zee en de burcht Antonia in Jeruzalem. Deze burcht lag naast de tempel om bij rellen op het tempelplein snel te kunnen ingrijpen. Herodes’ meest belangrijke bouwwerk betrof echter de Tempel in Jeruzalem.
De
Tempel de die ballingen uit Babylon vijf eeuwen eerder had laten bouwen was
weliswaar zo’n honderd jaar voor de tijd van Herodes nog eens opgeknapt, maar
was desondanks een bescheiden bouwwerk gebleven. Herodes was niet van Joodse
afkomst, maar een Edomiet (nakomeling van Ezau) een Edumeeër, die door de
partij der Herodianen als messias werd vereerd. Herodes werd als vazalkoning
van de Romeinen in 39 voor Chr. in de tempel van Jupiter in Rome tot Koning der
Joden gekroond. Hij werd ‘koning der Joden’, en was dus iemand, die zich Jood
noemde maar het niet was. Hij liet een groot aantal weerloze kinderen doden, in
de hoop daarbij tevens de hem aangekondigde ware “Koning van Israël” uit te
schakelen
Hij voelde in deze rol als ‘koning der Joden’ behoefte zijn banden met het Jodendom op indrukwekkende wijze te demonstreren door middel van het vernieuwen van de Tempel waarin een weelde ten toon werd gespreid die zelfs Salomo zich niet had kunnen voorstellen. Voor de Tempelconstructie liet hij de beste architecten uit Fenicië komen. Bij de bouw waren 10.000 man ingeschakeld. Herodes had 1000 priesters tot timmerman en metselaar laten opleiden om het Allerheiligste op te trekken en af te werken, want de Joodse wetten stonden niet toe dat ongewijde handen het materiaal zouden beroeren. Wat zij deden werd door gordijnen aan onbescheiden blikken onttrokken. Het Allerheiligste werd in achttien maanden voltooid, maar het hele tempelcomplex vergde tachtig jaar. De bouw duurde tot 64 na Christus. Ondanks Herodes’ inspanningen waarin hij toonde respect te hebben voor de godsdienstige tradities van het Joodse volk dat hij regeerde, bleef hij in de ogen van het volk een gehate vreemdeling.
De Tempel werd in 10 voor Christus ingewijd. Daarbij liet Herodes een schild met een afbeelding van een Romeinse adelaar boven de ingang van de tempel bevestigen. Het voor het Joodse volk meest heilige gebouw droeg hierdoor het symbool van de Romeinse overheersing, wat door hen niet alleen als een vernedering werd ervaren, maar ook als godslastering omdat de Tien geboden het maken van afbeeldingen van mens en dier verbieden. De inwijding ging gepaard met grootse plechtigheden waarbij Herodes een brandoffer bracht van 300 ossen. Na zijn dood in (4 v.Chr.) werd de rest van het Tempelcomplex verder verfraaid en bebouwd. Zijn verheven pracht vond haar hoogtepunt in 63 n. Chr. Het was één van de grootste en mooiste gebouwencomplexen van de oudheid geworden.
Reconstructie Tempel Herodes in Jeruzalem
Als Edomiet slaagde Herodes er door middel van intriges in om te trouwen met de Joodse Hasmonese prinses Mariamne - haar naam wordt ook wel gespeld als Mariamme - die hem verafschuwde. Dat was trouwens niet zijn enige vrouw want hij had er minstens tien, bij wie hij veel zonen en dochters kreeg. Hij was zo waanzinnig jaloers op zijn Mariamne dat hij haar vermoorde. Hij had echter nog veel meer gruwelijkheden op zijn kerfstok. Zo liet hij onder andere ook drie van zijn eigen vijf zoons vermoordden, de broer van zijn vrouw, zijn schoonmoeder, 45 leden van de Joodse Hoge Raad (het Sanhedrin) omdat die een plan van hem tegenwerkten. Ook liet hij talloze anderen vermoorden. Hij werd zo gehaat dat hij zich nergens meer veilig voelde. Hij wantrouwde iedereen die een gevaar voor hem kon zijn en was constant op zijn hoede voor een mogelijke staatsgreep. Veel Joden in hoge posities kwamen vroeg of laat onder verdenking te staan, meestal onterecht. Er werd in die tijd gezegd: ‘Bij Herodes kun je beter zijn zwijn zijn dan zijn zoon’.
Het was Herodes die de wijzen uit het Oosten ontving, die zeiden dat de Koning der Joden (Jezus) was geboren waarna hij een onderzoek intstelde. Hij verzocht de wijzen hem te berichten waar het Koninklijke kind in Bethlehem te vinden was, opdat ook hij het zou kunnen huldigen. De wijzen ontvingen echter in een droom een goddelijke aanwijzing om hier geen gevolg aan te geven. (Matth. 2:12).
Herodus was een ongelukkig mens die veel leed onder innerlijke
tegenstrijdigheden en nooit vrede met zichzelf had. Dit verklaart zijn grote achterdocht
jegens zijn eigen familie en zijn onderdanen: hij placht zich ’s avonds te
vermommen en hen te bespioneren. Wanneer hij zich door iemand bedreigd voelde
liet hij die per direct executeren. Wat betreft de geboorte van Jezus zond hij
mannen uit en liet in Bethlehem en heel het gebied daarvan al de jongens
vermoorden van twee jaar en jonger’:
Matthéüs 2:16 “Toen
Herodes zag, dat hij door de wijzen misleid was, ontstak hij in hevige toorn en
zond bevel om in Bethlehem en het gehele gebied daarvan al de jongens van twee
jaar oud en daar beneden om te brengen, in overeenstemming met de tijd, die hij
bij de wijzen had uitgevorst.”
Daarna citeert Matthéüs de profeet Jeremia: Een klacht werd in
Rama gehoord, geween en luid gejammer: Rachel, wenend om haar kinderen, wil
niet getroost worden, omdat zij niet meer zijn’(Matt:2:18). Hij zinspeelt op
het van voor die tijd daterende graf van Rachel waar de stammoeder werd vereerd
als de voogdes van alle moeders. De historische implicaties van deze woorden
hadden niet duidelijker kunnen zijn. Maar de Heilige Familie had tevoren een
waarschuwing ontvangen: Jozef hoorde in een droom de stem van God via de mond
van een engel die zegt:
Matthéüs 2:13 “Sta
op, neem het kind en zijn moeder en vlucht naar Egypte, en blijf aldaar, totdat
Ik het u zeg; want Herodes zal alles in het werk stellen om het kind om te
brengen.”
Jozef
en Maria waren echter met Jezus gevlucht naar Egypte en pas na Herodes’ dood
uit Egypte teruggekeerd. Egypte, dat rechtsreeks vanuit
Rome werd bestuurd, was al lange tijd een erkende wijkplaats. Er bevonden zich
talrijke joodse gemeenschappen, sommige van flinke omvang. Het moet een uiterst
moeizame tocht zijn geweest, daar de vluchtelingen immers de woestijnen de
Negev en de Sinaï moesten doortrekken. Kort na de kindermoord in
Bethlehem stierf Herodes in 4 v. Chr. Zijn sterfdag
werd een feestdag, de Joden waren blij van hem verlost te zijn. Hij werd begraven in het Herodium.
Herodium
Toen Jezus twaalf jaar oud was namen Zijn ouders Hem mee op
pelgrimage naar Jeruzalem. Archeaüs was afgezet als heerser over Judea en
opgevolgd door Coponius: dit was de eerste keer dat er een Romeins landvoogd
was benoemd. De reis naar Jeruzalem was nu niet gevaarlijk meer. Maar de belangrijkste
reden waarom zijn ouders Jezus meenamen was om op zijn dertiende verjaardag Bar
Mitzwa met hem te vieren (letterlijk: zoon van het gebod) en vanaf dat moment
religieus als volwassene werd beschouwd. Vanaf dat moment mocht Hij in de
synagoge uit de Thora lezen en er vragen over stellen. Daarom moest hij een
werkelijke pelgrimage naar de tempel in Jeruzalem ondernemen. Toen Jezus naar
Jeruzalem kwam was de tempel onder Herodes net schitterend herbouwd. De joodse
geschiedschrijver Flavius
Josephus (37- rond 100 na Chr.) beschrijft de
hele opbouw tot in detail. Hij schrijft onder meer dat er acht poorten naar de
tempel leiden, waaronder de Poort van Soesa die nog steeds te zien is als de
Gouden poort.
Deze Gouden poort is in 1530 door de Turken gesloten omdat volgens
de traditie de komende Messias door deze poort Jeruzalem zal binnenkomen. Om
dat te voorkomen hebben de moslims de ingang dichtgemetseld en er pal voor een
Islamitische begraafplaats aangelegd. Het is natuurlijk bijzonder naïef te
denken dat de Messias zich door deze maatregelen zal laten tegenhouden.
Gouden poort
Ook schrijft Josephus over de Mooie Poort naar het Hof der
Vrouwen waar zich de offerkisten bevonden waarin de arme weduwe haar twee
penningen wierp:
Lucas 21:1-4 “Toen
Hij opkeek, zag Hij de rijken hun gaven in de offerkist werpen. Hij zag ook een
behoeftige weduwe twee koperstukjes daarin werpen, en zeide: Waarlijk, Ik zeg
u, deze arme weduwe heeft meer dan allen daarin geworpen. Want deze allen hebben van
hun overvloed iets bij de gaven geworpen, maar zij heeft van haar armoede haar
ganse levensonderhoud erin geworpen.”
Ook schrijft hij over de beroemde Poort van Nikanor, waar Maria
het kind naar toe had gebracht ten tijde van zijn wijding en over de eigenlijke
tempel met de zevenarmige kandelaar, de tafel met de twaalf toonbroden en het
Heilige der Heiligen, dat door niemand mocht worden betreden met uitzondering
van de hoge priester, en dan nog alleen op Jom Kip(p)oer of Grote Verzoendag (Hebreeuws:
יום כיפור), voluit Jom ha-Kippoeriem ofwel Dag van de Vergevingen (meervoud),
wordt als de belangrijkste en heiligste dag beschouwd in het Jodendom. In de Galerij van Salomo argumenteerde Jezus met de rabbijnen en
verbijsterde hen met zijn vragen en antwoorden. Hij bleef achter op het moment
dat zijn ouders weggingen en toen zijn ongeruste moeder hem eindelijk vond,
sprak hij raadselachtig:
Lucas 2:49 “En Hij
zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig
moet zijn met de dingen mijns Vaders?”
Het is een van de meest oorspronkelijke uitspraken van Jezus,
waarin Hij voor het eerst over God spreekt als over Zijn Vader en zo het geheim
van Zijn afkomst onthult.
De Tempelreiniging
Een week voorafgaand aan Pesach, destijds het belangrijkste
religieuze feest in het Jodendom, kwam Jezus in Jeruzalem aan en ging naar de
tempel. Daar stelde Hij vast dat naast de gewone bezoekers, handelaren bezig
waren dieren te verkopen in de voorhof van de tempel. De gezagsdragers,
priesters en Sanhedrin hadden dit toegestaan. Bijkomend punt van kritiek was
dat deze elite samenwerkte met de Romeinse bezetters. De tempel was niet langer
een plaats waar gebeden en geofferd werd, maar waar ook handel gedreven werd.
De waardigheid en de heiligheid van de tempel als woonplaats van God en plaats
van gebed voor de mensen werd aangetast. Uit de geschriften van de Flavius
Josephus en andere geschriften (Qumran en andere bronnen) weten we dat er veel
kritiek was op wat op deze gang van zaken rond de tempel.
Tegen de handel op deze plaats kwam Jezus in opstand en verdreef hij
verschillende (vee)handelaars en geldwisselaars die volgens hem de tempel tot
een "rovershol" hadden gemaakt. Volgens het Marcus evangelie ging
Jezus opvallend fel tekeer. Hij maakte een zweep van
touwen en ranselde iedereen van het tempelplein weg met hun schapen en runderen.
Hij smeet het geld van de
wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de
duivenverkopers: “Weg ermee! Jullie
maken een markt van het huis van mijn Vader!” Jezus, verklaarde het verjagen van de handelaren door te wijzen op
het feit, dat de tempel bedoeld is als gebedshuis voor alle volken. Hij hield
de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn? Maar jullie
hebben er een rovershol van gemaakt!”
Jezus verjaagt de handelaren en de
geldwisselaars uit de Tempel (Washingtonse versie
van El Greco, circa 1570).
De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was
en reageerden woedend en tegelijk bang, Vanaf dat moment zochten zij naar een
mogelijkheid om van Hem af te komen omdat het hele volk in de ban raakte van zijn
onderricht.
Nadat Jezus in Nazareth is teruggekeerd verliepen er een aantal
jaren zonder opmerkelijke gebeurtenissen. De mensen om Jezus heen wisten niet
wie hij was: maar Maria borg alles wat er gebeurde in haar hart. Het was voor
Jezus een tijd van observatie, van de zaaier gadeslaan bij zijn werk, van lopen
door de velden met hoog opgeschoten graan. Hij kende de geheimen van de
vijgeboom, de doornstruik, de esdoorn en het mosterdzaad, dat zich tot een
grote struik ontwikkelt. Al deze dingen waren voor hem een manifestatie van
Gods heerlijkheid en zijn gelijkenissen waren later vol van aan de natuur
ontleende beelden. Maar voor alles observeerde Hij mensen, die voor Hem de
kinderen van God waren:
Lucas 4:22 “En
allen betuigden hun instemming met Hem en verwonderden zich over de woorden van
genade, die van zijn lippen kwamen en zij zeiden: Is dit niet de zoon van
Jozef?”
Nadat er nieuwe landvoogden naar Judea werden gestuurd kreeg
Jezus te maken met Pontius Pilatus. Deze woonde in Caesarea Maritima. Hier is
tussen de ruïnes van het Romeinse amfitheater een steen gevonden waarin zijn
naam is gegrift.
Al
voor zijn tijd was er in Jeruzalem een pontificale crisis ontstaan doordat de
landvoogden begonnen waren de hogepriesters naar volstrekte willekeur te
benoemen en te ontslaan. Kájafas, die later het proces tegen Jezus zou leiden,
werd op zijn post benoemd toen Jezus vijfentwintig jaar was. Dat de
evangelisten uitstekend op de hoogte waren met de gebeurtenissen van die tijd
blijkt wel uit Lucas:
Lucas 3:1-2 “In het
vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus
stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder
Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst
over Abilene, onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot
Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.
In het begin van het jaar 28 verscheen Jezus bij de Jordaan; hij
had het rustige bestaan in Nazareth achter zich gelaten. Johannes de Doper
(trad) op in de woestijn en doopte; hij predikte een doopsel van bekering tot
vergiffenis van zonden:
Marcus 1: 5-6 “En het gehele Joodse land liep tot hem uit
en alle inwoners van Jeruzalem, en zij lieten zich door hem dopen in de rivier
de Jordaan onder belijdenis van hun zonden. En Johannes was gekleed met
kameelhaar en met een lederen gordel om zijn lendenen, en hij at sprinkhanen en
wilde honing.
Hij behoorde tot het oude geslacht van profeten en verkondigde
het op handen zijnde laatste oordeel met behulp van beelden die ieder kende uit
het dagelijks leven. Toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt
te worden, sprak hij tot hen:
Matthéüs 3:7-10 “Adderengebroed, wie heeft
u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die
aan de bekering beantwoordt; en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt
zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit
deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Reeds ligt de bijl aan de wortel der
bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen
en in het vuur geworpen.”
Toen kwam het moment dat Jezus naderbij kwam en Johannes riep:
Marcus 1:7-8 “Na
mij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben,
nederbukkende, los te maken. Ik heb u gedoopt met
water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.”
De doop van Johannes reinigde de mensen en symboliseerde hun
bekering, maar het dopen door de Messias zou hen vervullen van de geest die een
nieuw leven betekende. En nu naderde het gedenkwaardige moment waarop Jezus
door Johannes werd gedoopt:
Marcus 1:9-11 “En
het geschiedde in die dagen, dat Jezus Nazareth in Galilea verliet en Zich door
Johannes in de Jordaan liet dopen. En terstond, toen
Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif
op Zich nederdalen.En een stem [kwam] uit de hemelen: Gij zijt mijn Zoon, de
geliefde; in U heb ik mijn welbehagen.”
De Heilige Geest is op Jezus neergedaald en de stem van zijn
hemelse Vader heeft hem erkend als Gods zoon; vanaf dat moment was Hij klaar
zijn taak te beginnen en het volk Gods koninkrijk binnen te leiden.
Na de doop trok Jezus zich door de Geest geleid, veertig dagen
terug in de woestijn om te vasten en te bidden, en het was bij deze gelegenheid
dat Hij door de duivel op de proef werd gesteld.
Lucas 4:1-2
“Jezus nu, vol van de heilige Geest,
keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, waar
Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en
toen zij voorbij waren, kreeg Hij honger”
De drie verleidingen in de woestijn waren een poging om de
loyaliteit van Jezus aan God, naar Satan te verleggen. De belangrijke boodschap
hierin is dat Hij ondanks diverse verleidingen zonder zonde was. Eén doel is om
ons te verzekeren dat we een hogepriester hebben die met ons mee kan voelen in
al onze zwakheden (Hebreeën 4:15), omdat Hij in elk opzicht op de proef werd
gesteld zoals wij dat ook worden. De menselijke natuur van Jezus stelt Hem in
staat om Zich in te leven in onze zwakheden, omdat Hij ook aan zwakheden
onderhevig was.
Hebreeën 2:18 “Want
doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht
worden, te hulp komen.” Verzoeking betekent “op de proef stellen”.
De verzoeking van Jezus, 12de-eeuws mozaïek in de Basiliek
van San Marco (Venetië).
Dus wanneer wij op de proef gesteld worden en door omstandigheden
in ons leven beproefd worden, weten we ons ervan verzekerd dat Jezus begrip
heeft en met ons meeleeft als iemand die dezelfde beproevingen heeft
meegemaakt. De verleidingen van Jezus volgen drie patronen die wij allemaal
kennen. De eerste verleiding was de begeerte van het lichaam (Matthéüs 4:3-4), die alle
lichamelijke verlangens omvat. Jezus, had honger, en de duivel probeerde Hem te
verleiden om met Zijn macht stenen in brood te veranderen. Maar Hij reageerde
door Deuteronomium 8:3 te citeren:
“Ja, Hij verootmoedigde u,
deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook
uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van
brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren
uitgaat.”
De tweede verleiding betrof de hoogmoed van het leven Matthéüs 4:5-7 en hier
probeerde de duivel een Schrifttekst tegen Hem te gebruiken (Psalm 91:11-12). Maar
Jezus antwoordde weer met een Schrifttekst om het tegenovergestelde aan te
voeren (Deuteronomium 6:16) en zei dat het verkeerd zou zijn als Hij Zijn eigen
macht zou misbruiken.
De derde verleiding betreft de begeerte van de ogen (Matthéüs
4:8-10). Dit zou bij uitstek een snelle manier zijn om het Messiasschap te
bereiken zonder de passie en kruisiging waarvoor Hij oorspronkelijk gekomen
was. De duivel had al de controle over de wereldse koninkrijken (Efeziërs 2:2),
maar hij was bereid om alles aan Jezus te geven in ruil voor Zijn loyaliteit.
Hij antwoordt scherp:
Matthéüs 4:10 “Toen zeide Jezus tot hem:
Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden
en Hem alleen dienen.”
Er zijn vele verleidingen waaraan wij toegeven omdat ons vlees
van nature zwak is (1 Korintiërs 10:13). Daarom kunnen we zegevieren en Jezus
danken dat Hij ons bevrijdt van verleiding. De ervaringen van Jezus in de
woestijn helpen ons om deze veelvoorkomende verleidingen te zien die ons
verhinderen om God doeltreffend te dienen.
Bovendien leren we van Jezus’ reactie op de verleidingen precies
hoe wij moeten reageren – met de Schrift. Een gedetailleerde kennis van de
Bijbel zal het zwaard in onze handen leggen en ons in staat stellen om te
zegevieren over verleidingen.
De woestijn waar Jezus verbleef is een oord van genade omdat zich
er, weerspiegeld in het landschap en de mensen, de grootheid en de majesteit
van de schepping openbaart; maar eenzaamheid en verlatenheid maken de woestijn
tevens tot een oord van verzoeking. Volgens het apocriefe evangelie van de
Hebreeën heeft de verzoeking op de berg Tabor plaatsgevonden, misschien wegens
theologische redenen gekozen, om door het landschap de overwinning van Jezus
over Satan te symboliseren. Sinds de Byzantijnse periode is de steile bergwand
aan de westkant van het oudste deel van Jericho erkend als de plaats van
verzoeking. Halverwege de steile helling ligt als een arendsnest een Grieks
klooster. Een aldaar tot kapel getransformeerde grot geldt als een van de
plaatsen waar Jezus gewoond zou hebben.
Veel gelovigen die verlangden naar de komst van de Messias
woonden in de woestijn van Judea en in het gebied van de Dode zee. Onder hen
ook de Essenen. Deze Essenen hadden zich- naar men vermoedt- uit het stadsleven
van Jeruzalem teruggetrokken vanwege de ontwijding van de Tempel door
Anthiochus 4 Epiphanus. Deze tiran die door velen wordt gezien als de voorloper
van de komende Antichrist, verbood rond 170 v.C verschillende oude Joodse
gebruiken en ontwijde de Tempel door er varkens in te slachten en er een beeld
van Zeus in te plaatsen. De Essenen die streng vasthielden aan de oude Joodse
tradities trokken onder leiding van hun “Leraar der Gerechtigheid”vanuit
Jeruzalem naar de Dode-zee. Hier bouwden zij de gemeenschappen Ein Gedi, Qumran
en naar verluidt nog een tweetal andere nederzettingen. In Qumran waren de
schrijvers gezeteld. Het was hier dat in 1947 een bedoeïenen jongen een pot met
oude geschriften ontdekte. Hoewel ze in de loop der eeuwen waren uitgedroogd en
vergaan waren er ook een aantal redelijk goed intact gebleven. Deze ontdekking
was het begin van een hele serie vondsten in de grotten bij Qumran en in de
resten van een gebouwen complex waar eens de Essenen leefden.
Grotten bij Qumran
De Dode zee omvatten een
collectie van 981 handschriften, inclusief ruim 200 schriftrollen daterend uit
ca. 250 vóór Christus tot ca. 50 na Christus waarbij ieder boek uit de ons
bekende Bijbel aanwezig was met uitzondering van het boek Ester. Het merendeel
van het gevonden rollen is niet-Bijbels maar als zodanig wel van enorme
historische betekenis. Hieronder actualiserende commentaren op Bijbelboeken,
apocriefe geschriften en pseudepigrafische literatuur. Voort waren er boeken bij
met gebeden, hymnen, een rol met psalmen-zowel Bijbelse als niet Bijbelse- en
een rol met een Aramese vertaling van het boek Job. Veel van de niet-Bijbelse
teksten werden ook door joden gelezen die niet tot de gemeenschap van Qumran
behoorden, zoals het boek Henoch of het boek Jubileeën, maar ook voorheen onbekende teksten zoals het
Genesis Apocryphon en de Tempelrol. Deze handschriften zijn erg belangrijk,
omdat ze een van de weinige geschreven bronnen zijn betreffende de joodse
cultuur van ruim 2000 jaar geleden. Ze werpen een nieuw licht op de politieke
en religieuze context van die dagen en zijn daarom van groot belang voor het
onderzoek naar de tekstoverlevering van het Oude Testament.
Boek van Henoch
Uit een van de geschriften
bleek dat de Essenen weigerden om een mens met “Heer”aan te spreken omdat
slechts de Allerhoogste God zo genoemd mocht worden. Bijgevolg weigerden ze zich
ook te onderwerpen aan de heerschappij van de Romeinse keizers omdat deze met
‘Heer”aangesproken wensten te worden. De Essenen zagen zichzelf als het ware
volk Gods dat leefde in de troebele dagen voor het einde der tijden”. In de strenge gemeenschap
wijdde ieder lid zich nauwgezet aan een leven van gebed en aan het schrijven
van de rollen. Elk aspect van hun dagelijks leven was tot in details
voorgeschreven om hen voor te bereiden op de grote eindstrijd en op de nieuwe
tijd die zij verwachten. De Joodse geschiedschrijver Josephus schrijft dat in
hun leer de ziel onsterfelijk was maar gevangen werd gehouden in een sterfelijk
en tot verderf geneigd lichaam. Bij de dood ontsnapte de ziel en steeg in
gelukzaligheid omhoog.
Een van de meest
sensationele vondsten is de “Jesaja-rol”. Deze is
De Jesaja rol.
De Dode Zee-rollen hebben
de kennis van het vroege Jodendom enorm verrijkt. Ze bieden een direct inzicht
in de teksten die voorhanden waren en welke zaken van belang geacht werden. Ze
laten niet alleen zien wat een wellicht kleine joodse gemeenschap als die in
Qumran dacht, maar geven ook inzicht in aspecten van het Jodendom in bredere
zin.
Opmerkelijk is dat er ook
restanten zijn gevonden van het evangelie van Marcus, Handelingen en Romeinen
waaruit geconcludeerd kan worden dat de Essenen op de hoogte waren van de komst
van Jezus. Een andere hoogst interessante Qumran tekst zegt het volgende;
Hij zal groot zijn op aarde. Alle volken zullen vrede sluiten en allen zullen
Hem dienen. Hij zal “Zoon Gods” genoemd worden en in Zijn naam geprezen worden
als de Zoon van God.
Het interessante aan deze
tekst is dat het bijna gelijk is aan die in Lucas 1:32-33
“Deze zal groot zijn en
Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn
vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in
eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.”
In beide teksten- de Qumran tekst en in die van Lucas wordt
gezegd dat Hij “Groot”zal zijn en dat men Hem “Zoon van de Allerhoogste”zal
noemen. Dit is voor zover bekend de eerste keer dat behalve in de Bijbel, het
begrip “Zoon van God”op een in het Heilige land gevonden tekst verschijnt.
Hierdoor blijkt dat begrippen als “Zoon van God”en dergelijke, uit het Joodse
erfgoed stammen en niet een later Christelijke uitvinding zijn.
De Essenen verwachten een overwinnende Messias van de eindtijd,
die Zijn vijanden, en daarmee ook Israëls vijanden verslaat. Hij verlost Israël
uit de eeuwen lange verdrukking en wekt alle gestorvenen op geheel in de lijn
van het algemene Jodendom. De Qumran documenten spreken van een zegevierende
Koning Messias; spruit van David. Volgens het geschrift met de naam
“Opstanding”zal Hij regeren over hemel en aarde. Het beschrijft op de meest
verhelderende wijze de opwekking van de doden en het bevat een woordelijk
exacte parallel met het Matthéüs en Marcus evangelie. Dit is de eerste tekst
buiten het Nieuwe Testament die duidelijk een opstanding der doden verwacht.
De nalatenschap van de Essenen is er één om tenminste verbaasd
over te zijn. Vele van door hen geschreven teksten hebben betrekking op onze
tijd. De onderlinge strijd tussen de machten van Goed en Kwaad ( licht en
duisternis) woed al eeuwen maar zal spoedig eindigen in een glorieuze
overwinning voor de Macht van het Licht. De Messiasverwachting van de Essenen
heeft de mens al ruim 2000 jaar bezig gehouden. Op basis van de studie van de
Bijbelse profeten kwamen de Essenen tot de conclusie dat het rijk van de
Messias spoedig moest komen. De verdrukking van de Joden door de Romeinen had
in hun tijd zo’n verschrikkelijke omvang aangenomen dat het niet anders kon, of
de Messias moest wel spoedig verschijnen om aan al dat leed een eind te maken.
Waar de Essenen heilig van overtuigd waren, gebeurde inderdaad! De Messias
verscheen in de gedaante van Jezus, maar zij herkenden Hem niet, zij hadden
zich een andere messias voorgesteld, één die de Romeinse verdrukkers wel even
het land uit zou jagen.
Een van de dingen waar Jezus het grootste belang aan hechtte was
de missie, en Johannes de Doper deelde op zijn manier die opvatting:
Matthéüs 28:19
“Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam
des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat
Ik u
bevolen heb.”
De bewoners van Qumran verwierpen alle contact met de
buitenwereld. Een nieuweling die lid wilde worden kreeg opdracht zich niet in
gesprekken te begeven met hen die verdorven waren en hun de leer van de geboden
te onderhouden. Er zijn veel belangrijke uitspraken van Jezus die niet parallel
lopen met die uit Qumran: ‘En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij
niet waardig’(Matthéüs 10:38).
Johannes 11:25-26
“Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft,
zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft,
zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?”
Veel overeenkomsten kunnen verklaard worden uit de
gemeenschappelijke joodse oorsprong; de verschillen zijn geschapen door de
persoon van Jezus, door zijn kruisiging en zijn verrijzenis. In Qumran draaide
alles om de naleving en de uitleg van de Thora; bij Jezus ligt het zwaartepunt
op zijn persoon, waarvoor alle voorschriften hun absolute waarde moeten
prijsgeven. Jezus zegt: ‘Het is dus geoorloofd op sabbat goed te doen’(Matthéüs
12:12). De leestellingen van Qumran kwamen met de zijne in het geheel niet
overeen.
De bruiloft in Kana
Kort na zijn doop namen Jezus en zijn moeder deel aan een
bruiloft te Kana in Galilea en ook zijn discipelen waren daarbij genodigd. Hier
in Kana maakte Jezus een begin met de tekenen en openbaarde Hij zijn
heerlijkheid door Water in wijn te veranderen. (Johannes 2:3-10) De uitwerking
van deze manifestatie van Jezus’ macht was die van een demonstratie. Hij was
geen asceet die een teruggetrokken leven leidde in de woestijn: hij ging tot de
gewone, eenvoudige mensen en bracht hen vreugde. De nadruk moet zeker niet
gelegd worden op het wonder zelf, dat arme mensen over een tijdelijk gebrek
heen hielp, maar op de raadselachtige betekenis van het verhaal, dat de persoon
van Jezus belicht, die de wijnstok van het leven is, dat hij zal overgeven als
de tijd rijp is. De opmerking van de leider van het feest tot de bruidegom dat
hij de goede wijn voor het laatst bewaard heeft, mag de luisteraar als een grap
in de oren klinken, maar als we erover nadenken begrijpen we de diepe
religieuze betekenis ervan. In Kana, meteen, aan het begin van zijn publiek
optreden, openbaarde Jezus zich als iemand die ten zeerste verschilde van de
religieuze gemeenschap in Qumran, en ten zeerste verschilde ook van Johannes de
Doper-Jezus is uniek.
Inmiddels begonnen de Farizeeën verdenkingen tegen hem te
koesteren omdat hij meer volgelingen had gekregen dan Johannes de Doper. Jezus,
wilde een open conflict vermijden en gaf daarom de voorkeur aan zich terug te
trekken. Ook werd het nieuws bekend dat de Doper was gearresteerd: hij had
Herodus Antipas openlijk van echtbreuk beschuldigd en was gevangen gezet in de
vesting Machaerus ten oosten van de Dode Zee. Tijdens de reis kwam Jezus
opnieuw door Samaria en bij deze gelegenheid vond zijn beroemde gesprek met de
Samaritaanse vrouw bij de bron van Jakob plaats. Na haar wat water te hebben
gevraagd openbaarde hij zichzelf als het levende water dat in mensen zal worden
tot ‘een waterbron, opborrelend ten eeuwig leven’(Johannes 4:6-26).Deze bron
was ten tijde van Jezus al een heilige plaats omdat, zoals de Samaritaanse
vrouw tegen Jezus zei, Jakob en zijn kinderen hebben er uit gedronken. Zij
reikte dertig meter diep voor het zoet grondwater werd bereikt.
Jezus aan het meer van
Galilea
Nu begon Jezus zijn openbare prediking in Galilea. De evangelist
Marcus, die zijn verslag op dat van Petrus baseert, beschrijft het aldus:
Marcus 1:15 “…en
Hij zeide]: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert
u en
gelooft het evangelie”.
Daar het koninkrijk Gods bij Jezus begon, was de tijd waartoe God
besloten had vervuld. Voor de mensheid was dit het beslissende uur, dat vroeg
om een bekering in gedachte en intentie, en geloof in Jezus. Zijn prediking
vond plaats rondom het met zoet water gevulde Meer van Galilea, ook wel Zee van
Tiberias, Meer van Kinneret en andere namen aangeduid. Het meer ligt
De berg Hermon
Op zijn reizen bereikte Jezus in het noorden Caesarea Filippi, een
gebied met een weelderige vegetatie waar een van de bronnen van de Jordaan
ontspringt. Hier stelde Hij zijn leerlingen de vraag: Wie is volgens de
opvatting van de mensen de Mensenzoon?
Matthéüs 16:14-15-16-
“En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen:
Jeremia, of één der profeten. Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus
antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!
Caesarea Filippi bevatten de in de rots
uitgehakte nissen beelden van de Griekse god Pan, vandaar de tegenwoordige naam
Banias. Pan is een figuur uit de Griekse
mythologie. Hij is een zoon van Hermes en de nimf Penelope. Pan is de god van de wildernis en patroon van de
herders en hun vee en het dierlijk instinct. Pan heeft het onderlijf en
de hoorns van een geit, maar een menselijk bovenlijf. Op deze plaats erkende Petrus Jezus als de Messias, waarop Jezus
hem zei: ‘Gij zijt Petrus, de rots, en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen.
Het meer van Galilea brengt een zeer grote hoeveelheid vis voort,
met als de bekendste wellicht de sint-pietervis, waarvan
de mannetjes de eitjes en de jongen in hun bek houden. In Jezus’ tijd bevonden
zich bij het meer vele steden en dorpen, vooral op de westelijke oever,
waaronder Tiberias-tegenwoordig de belangrijkste stad- dat in het evangelie
slechts terloops wordt genoemd. De stad werd in het jaar 17 n.Chr. gesticht
door Herodes Antipas, de zoon van de beroemde koning Herodes I, als nieuwe
hoofdstad i.p.v. Sepporis. Herodes Antipas noemde het naar Tiberius. Al sinds de klassieke
tijd is de stad bekend vanwege de heetwaterbronnen die zich hier bevinden. In
die tijd was het voor de joodse bevolking in de omgeving een heidense
stad,omdat de stad gedeeltelijk op een oude begraafplaats was gebouwd, werd zij
door orthodoxe joden als onrein gemeden en kreeg zij pas enige betekenis nadat
in het jaar 70 Jeruzalem was verwoest en het Sanhedrin in de 2e en 3e eeuw
n.Chr. naar Tiberias verhuisde. Dit verklaart waarom zij geen rol speelt in het
verhaal van Jezus. In het oude Israël lag het in het gebied van de stam
Naftali. Verder bevindt de graftombe van Maimonides
zich er, en ook de graven van Jochanan ben Zakkai en van Rabbi
Akiva . Zes kilometer naar het noorden ligt Magdala, de geboorteplaats van
Maria Magdalena, de eerste aan wie Jezus zich na zijn opstanding openbaarde.
Johannes 20:11 “En Maria stond buiten dicht
bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het
graf, en zij zag twee engelen zitten, in witte
klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam
van Jezus gelegen had. En zij zeiden tot haar:
Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Here weggenomen
hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. Na deze woorden keerde zij
zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was.”
Van Magdala ging Jezus dikwijls naar Betsaïda, de hoofdstad van
de viervorst Filippus. Het was een zeer welvarende streek. Zebedeüs, de vader
van Jezus' apostelen Johannes en Jacobus moet een bloeiend bedrijf met vele dagloners
hebben gehad (Matthéüs 4:21-22).Maar het economisch leven moet er nadelig zijn
geweest voor het religieuze, daar Jezus uitriep:
Matthéüs 11:21 “Wee
u, Chorazin, wee u, Betsaïda! Want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren
geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak en as
bekeerd hebben.”
Toch kwamen de belangrijkste apostelen juist uit deze wereldlijke
streek want naast de beide zonen van Zebedeüs kwamen ook Simon Petrus, Andreas
en Filippus daar vandaan. Om zich te vestigen koos Jezus Kafarnaüm.
Waarschijnlijk woonde hij er in het huis van Simon Petrus. Het werd het
middelpunt van zijn prediking. Daar, in ‘zijn’ stad, preekte hij vaker en deed
meer wonderen dan waar ook. Hij genas bijvoorbeeld in de synagoge een bezetene
(Luk. 4:33-36), hij genas de verlamde dienaar van een Romeinse hoofdman (Matt.
8:5-13); en de schoonmoeder van Petrus werd genezen van koorts (Mat. 8:14-15;
Markus 1:29-31; Luk. 4:38-39).
Ook wekte Hij er de dochter van Jaïrus- de leider van de synagoge-
op uit de dood."En een gerucht over
Hem ging uit naar elke plaats in de omgeving" (Luk. 4:37). Toen men
hoorde dat Hij thuis was, stroomden de mensen in zulk een aantal samen, dat
zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer
verkondigde. Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen
werd. Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus
te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond,
maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag,
zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: Mijn zoon, uw zonden
zijn vergeven. (Marcus 2:1-12).
Er zaten enkele Schriftgeleerden bij en deze zeiden bij zichzelf:
Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden
vergeven dan God alleen? Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo
redeneerden en Hij zei hun: Wat redeneert gij toch bij uzelf? Wat is
gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op,
neem uw bed en loop? Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft
op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme: Ik zeg u, sta op, neem uw
bed mee en ga naar huis. Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij
onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van en ze verheerlijkten
God en zeiden: Zo iets hebben wij nog nooit gezien. Marcus 2:1-12.
Dit uitzonderlijk optreden, waarmee alle algemeen aanvaarde
regels worden overtreden, laat zien hoeveel vertrouwen Jezus al op dat moment
had ingeboezemd. Hij wilde niet alleen een wonder verrichten, maar begon ook
nogal onverwacht over het kwijtschelden van zonden te spreken. Dit luide meteen
tot een geschil met de Farizeeën, die waren gekomen als passieve maar kritische
waarnemers. Voor hen was de uitspraak van Jezus een ontkenning van de
goddelijke orde der dingen, daar zij de kwijtschelding van zonden beschouwden
als een aan God voorbehouden voorrecht. Om te bewijzen dat zijn gezag wel
degelijk van God kwam, sprak Jezus de woorden die de zieke genazen en snoerde
een ieder die tegenwerpingen wilde maken onmiddellijk de mond. Dat verhoogde
vervolgens wel de spanning tussen Jezus en zijn vijanden. Een van zijn meest
belangrijke preken in de synagoge van Kafarnaüm was die over het brood des
levens:
Johannes 6: 35
“Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal
nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.”
Gedurende die tijd, waarin menigten zich aan alle kanten om Jezus
verzamelden, vond een belangrijke gebeurtenis plaats: het kiezen van de
apostelen. Marcus 3:14-15 zegt: "Hij
stelde twaalf van hen aan als apostel; ze moesten hem vergezellen, en hij wilde
hen ook uitzenden om het goede nieuws bekend te maken. Ze kregen de macht om
demonen uit te drijven."Hij wees er dus twaalf aan; Andreas (broer van
Simon Petrus) Bartolomeüs, Filippus, Jakobus (zoon van Alfeüs), Jakobus de
Meerdere (zoon van Zebedeüs, met zijn broer bijgenaamd Boanerges,
"zonen van de donder")Johannes (zoon van Zebedeüs, met zijn broer
bijgenaamd Boanerges, "zonen van de donder")Judas Taddeüs (ook
wel Judas Lebbeüs genoemd, broer van Jakobus de Rechtvaardige) Matteüs (ook wel
Levi genoemd), Mattias (nam na de hemelvaart de plaats in van Judas
Iskariot)Simon Petrus (Petrus is een vertaling van zijn bijnaam Kefas)Simon
(met vaak als toevoeging "de Zeloot" of "de IJveraar") en
Thomas.
De idee van
apostelen staat in verband met de missie van de profeten, zoals Jesaja had gezegd:
‘De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij
gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden
gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor
gebondenen opening der gevangenis (Jesaja 61:1). In dit geval gaat het om de
apostelen als de wettige persoonlijke vertegenwoordigers van Jezus:
Matthéüs 10:40 “Wie
u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden
heeft.”
Het getal twaalf komt overeen met de twaalf stammen van Israël;
zij zullen getuigen zijn van de overgang van het oude Israël naar het nieuwe.
Zij zijn voortdurende metgezellen van Jezus, die hen inwijdt in zijn geheimen.
Zij zijn-en dat is het allerbelangrijkste- getuige van zijn dood en zijn
opstanding de basis van het christelijk geloof. Zij waren allen eenvoudige
mannen, geen Farizeeën, Schriftgeleerden of intellectuelen. Jezus, erkent geen
maatschappelijke of culturele barriërs tussen mensen; het enige waar het om
gaat is dat mensen ontvankelijk zijn voor het woord Gods.
De Bergrede
Jezus, preekte overal in dorpen en steden de nieuwe
rechtvaardigheid, weliswaar gebaseerd op de oude opvatting betreffende recht,
maar waaraan een nieuwe dynamiek wordt gegeven door het gebod dat wij ook onze
vijanden lief moeten hebben. Op een dag, toen Jezus zag dat er weer veel mensen
gekomen waren, liep Hij niet ver van Kafarnaüm een berghelling op om de menigte
toe te spreken:
Matthéüs 5:2-11 “Hij onderwees hun: Gelukkig zijn zij die
nederig zijn, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen bestemd. Gelukkig
zijn zij die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden. Gelukkig zijn zij die
verdriet hebben, want zij zullen getroost worden. Gelukkig zijn de
zachtmoedigen, want de aarde is voor hen. Gelukkig zijn de mensen die ernaar
hunkeren dat Gods wil wordt uitgevoerd, want zij zullen volkomen tevreden
worden gesteld. Gelukkig zijn de mensen
met een liefdevol en helpend hart, want zij zullen zelf liefde ontmoeten en
hulp ontvangen. Gelukkig zijn de mensen
met een zuiver hart, want zij zullen God zien. Gelukkig zijn de mensen die
vrede brengen, want zij zullen kinderen van God worden genoemd. Gelukkig zijn de mensen
die vervolgd worden omdat zij Gods wil doen, want het Koninkrijk van de hemelen
is voor hen. Gelukkig bent u als u beledigingen, vervolgingen, leugens en
laster te verdragen krijgt omdat u bij Mij hoort. Juich van blijdschap, want
in de hemel ligt een geweldige beloning voor u klaar. Vroeger zijn de profeten
immers ook zo vervolgd.”
Met de afkondiging van de zaligsprekingen is de nieuwe orde
gevestigd. Vanaf dat moment betekent alleen het koninkrijk Gods verlossing; ten
overstaan hiervan vervallen alle wereldlijke waarden. En het onderpand voor
deze nieuwe orde is hij die deze woorden gesproken heeft, Jezus. Sinds aloude
tijden heeft men pogingen ondernomen vast te stellen wáár de Bergrede werd
uitgesproken. Sommige onderzoekers denken dat dit in de buurt van Tabcha is
gebeurd. Dit is in ieder geval de omgeving waar Jezus preekte en zijn wonderen
verrichtte en dit landschap waarin Gods heerlijkheid weerspiegeld bestaat nog
steeds. Tabcha- de naam betekent zeven bronnen- ligt op korte afstand van
Kafarnaüm.
Tabgha wordt
traditioneel beschouwd als de plaats waar het wonder van de vermenigvuldiging
van broden en vissen plaatsvond, evenals de plaats waar Jezus voor de vierde
keer opstond na zijn kruisiging (Johannes 21:1-24)
De in de Byzantijnse tijd gebouwde Kerk der Vermenigvuldiging
bevat mozaïeken die over de hele wereld beroemd zijn. De erop voorkomende
planten en vogels zijn zo levensecht dat zij zo van de oevers van het Meer van
Galilea lijken te zijn gekomen; bovendien bevindt zich in de absis een door
twee vissen geflankeerde mand waarin twee broden, elk met een kruis gemarkeerd.
Onder het altaar bevindt zich de heilige steen die door Aetheria wordt genoemd
als die waarop Jezus verzocht de broden en vissen te leggen.
Deze schitterende
afbeeldingen getuigen ervan dat de vermenigvuldiging, toen ongeveer vijfduizend
mensen werden gevoed met vijf gerstebroden en twee kleine vissen (Johannes
6:3-11), een reusachtige indruk moet hebben gemaakt op de aanwezigen. Het was
een tijd van politieke en religieuze spanning. Johannes de Doper was ter dood
gebracht en Jezus kon zich niet het risico veroorloven het paasfeest te gaan
vieren in Jeruzalem, waar de Romeinse landvoogd Pilatus pelgrims uit Galilea op
de voorhof van de tempel liet doden omdat hij een opstand vreesde. Pilatus
regeerde als de Romeinse gouverneur van Judea (26-36 na.Chr) tijdens de
heerschappij van Tiberius Caesar.
Citaat
uit de brief van Pilatus aan Tiberius Caesar:
In een brief aan Tiberius
Caesar schrijft Pilatus: “dat er een jonge
man in Galilea was verschenen en predikte met een
edele zalving een nieuwe wet in de naam van de God die hem had gezonden. In het
begin was ik bevreesd dat het zijn voornemen was om de mensen tegen de Romeinen
op te zetten, maar mijn vrees werd spoedig verdreven. Jezus, van Nazareth sprak
eerder als vriend van de Romeinen dan van de Joden. Op zekere dag, toen ik
langs de plaats Siloam kwam, waar een grote toeloop van mensen was, merkte ik
temidden van de schare een jonge man op, die –leunend tegen een boom- zich kalm
tot de menigte richtte. Mij werd gezegd dat het Jezus was. Dit had ik
gemakkelijk kunnen vermoeden, zó groot was het verschil tussen hem en hen die
naar hem luisterden. Zijn goudgekleurde haar en baard gaven zijn verschijning
een hemels aanzien. Hij leek ongeveer dertig jaar oud te zijn. Nooit heb ik een
bevalliger of vrediger voorkomen gezien. Welk een kontrast tussen hem en zijn
toehoorders met hun zwarte baarden en tanige gelaatskleur!
Hem door mijn aanwezigheid liever niet willen storen, vervolgde ik mijn
wandeling, maar beduidde mijn secretaris zich bij de schare te voegen en te
luisteren. De naam van mijn secretaris is Manlius. Manlius was reeds lange tijd
inwoner van Judea en is wel vertrouwd met de Hebreeuwse taal. Toen ik de ambtswoning
betrad, vond ik Manlius, die mij de woorden verhaalde die Jezus bij Siloam had
gesproken. Nooit heb ik in de werken van filosofen iets gelezen dat vergeleken
kan worden met de waarheidsgetrouwe uitspraken van Jezus. Een van de
rebellerende Joden, die Jeruzalem zo rijk was, vroeg Jezus of het wettig was de
Keizer schatting te betalen. Hij antwoordde hem: “Geef de Keizer wat de Keizer
toebehoort en aan God de dingen van God.
Het was vanwege de wijsheid in zijn spreken dat ik de Nazarener zoveel
vrijheid toestond, want het lag in mijn macht hem te arresteren en naar Pontus
te verbannen. Dat zou echter in tegenstelling zijn geweest met het recht dat de
Romeinse overheid altijd in haar handelingen met mensen heeft gekarakteriseerd.
Deze man was nóch opruiend, nóch opstandig. Ik strekte daarom mijn bescherming
verder over hem uit, hoewel hem dat zelf waarschijnlijk onbekend was. Hij had
de vrijheid te handelen, te spreken, toehoorders te verzamelen, zich tot het
volk te richten en discipelen uit te kiezen, zonder beperking door enig
ambtelijk bevelschrift. Zou dit ooit gebeuren (moge de goden het voorteken
afwenden), zou het ooit gebeuren zeg ik, dat de religie van onze voorvaderen
verdrongen zou worden door de religie van Jezus, dan zou Rome haar voortijdige dood
hebben te danken aan deze edele tolerantie, terwijl ik, ongelukkige stumper,
het instrument zou zijn geweest van wat de Joden ‘voorzorg’ noemen en wij
‘bestemming’.
Deze onbeperkte vrijheid, toegestaan aan Jezus, prikkelde de Joden –
niet de armen, maar de rijken en machthebbers-. Het is waar, Jezus was streng
tegen laatstgenoemden en, naar mijn mening was dit een politieke reden, voor
het niet beteugelen der vrijheid van de Nazarener, “Schriftgeleerden en
Farizeeën”, kon hij tot hen zeggen, “u bent een gebroed van adders; u gelijkt
op geverfde graven. U vertoont u goed voor de mensen, maar u hebt de dood in
u.”Andere tijden kon hij spotten met de aalmoezen van de rijken en
hoogmoedigen, en hen zeggen dat de penning van de arme in de ogen van God veel
kostbaarder was. Elke dag bereikten de ambtswoning klachten over de
onbeschaamdheid van Jezus.”
Daar de Messiaanse verwachting in die tijd hooggespannen was, is
het niet zo vreemd dat de menigte Jezus tot hun Messiaanse koning wilde maken:
‘Toen de mensen het teken zagen dat Hij had gedaan, zeiden ze:
Johannes 6:14 “Toen
dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk
de profeet, die in de wereld komen zou.”
Hij had moeite zich van de mensen los te maken. Korte tijd later
ging Jezus naar Jeruzalem voor een feest van de joden’. Bij de zogenaamde
schapenpoort dicht bij de St,-Stefanuspoort ten noorden van het tempelterrein
was een bad, waarvan het water geacht werd genezende krachten te bezitten;
vandaar dat het omgeven was door een menigte zieken. Hier genas Jezus een
gebrekkige met de woorden: Sta op, neem je bed op en loop’(Johannes 5:8).
Enkele Farizeeën zagen de genezende zijn bed dragen en stelden vragen aan
Jezus. Het was namelijk sabbat, een dag waarop het tegen de wet is iets te
dragen. Jezus, antwoordde hun: ‘Tot op de dag van vandaag is mijn Vader
voortdurend aan het werk en houd niet op met werken’(Johannes 5:17). Omdat hij
gezegd had dat God zijn vader was verkeerde hun verontwaardiging in openlijke
vijandigheid en wilden ze hem doden. Het voorval was daarom een keerpunt in het
leven van Jezus en de plaats van het gebeuren was van unieke betekenis.
Opgravingen hebben de fundamenten blootgelegd van een Hellenistisch-Romeinse
badinrichting met twee afzonderlijke bassins die eens omringd werden door vijf
zuilengangen. Er bestond niet nog zo’n inrichting, zodat dit een van de weinige
plaatsen in Jeruzalem is waarvan met absolute zekerheid gesteld kan worden dat
Jezus er werkelijk gestaan heeft.
Een groep Farizeeën en leden van het Sanhedrin trokken naar
Galilea om ‘de zaak Jezus’ te onderzoeken. Hun uitspraak luidde: “Het is waar dat hij wonderen verricht, maar
het is even waar dat hij de wetten van de Thora negeert. Hij houdt zich niet
aan de geboden met betrekking tot de sabbat of de reinigingsriten of het
vasten. Hij kan derhalve niet als een profeet worden beschouwd, zijn hele
prediking moet op misleiding berusten en moet hij zelf een handlanger en
instrument van de duivel zijn. De Thora is de maatstaf voor alle dingen en een
ieder die ertegen in opstand komt maakt zich schuldig aan ketterij en stelt
zichzelf bloot aan de meest zware straffen zoals duidelijk blijkt uit joodse
geschriften. Hij die bewust en opzettelijk de wetten met betrekking tot de
sabbat of enig ander gebod van de Thora is goddeloos. Hij moet gewaarschuwd
worden en wanneer hij deze waarschuwing niet ter harte neemt en doorgaat de
geboden van de Thora te schenden, moet hij ter dood worden veroordeeld en zal
hij gestenigd worden.”
Opstand tegen de geestelijkheid
in Jeruzalem en belastering of ontheiliging van de tempel kunnen met de dood
worden bestraft. Een ieder die voor zichzelf aanspraak maakt op goddelijke
eerbewijzen of krachten is goddeloos. Een ieder die bewust God lastert moet
gearresteerd worden en kan veroordeeld worden op verklaringen van betrouwbare
getuigen. Een ieder die wegens godslastering is veroordeeld moet gestenigd
worden. Nadat hij gestenigd is zal zijn lijk aan een kruis gehangen worden. In
de namiddag van de dag van de terechtstelling zal het lichaam van het kruis
genomen worden en oneervol begraven. Een pseudo-profeet predikt gruwelen en
tracht Israël tot afvalligheid te bewegen door middel van dromen, visioenen,
valse profetieën, magie, opwekking van de doden, hallucinaties en werkelijke
wonderen. Hij zal zeer waarschijnlijk worden beschouwd als een instrument van
de duivel en moet voor het Sanhedrin worden gebracht en, indien hij veroordeeld
wordt, in Jeruzalem terecht gesteld worden.
De heroprichting van het
Sanhedrin
Na eeuwen van afwezigheid is op 13 oktober 2004, de 28ste
dag van de Joodse maand Tishrei, in de stad Tiberias aan het meer van Galilea
het voormalige Sanhedrin nieuw leven ingeblazen. Het herstel van het Sanhedrin
kan niet onvoorzien of toevallig worden genoemd. Het heeft alles te maken met
de vervulling van de Bijbelse profetieën waaronder het fysieke herstel van
Israël. Voordat de Here Jezus terugkeert, moet ook het Sanhedrin weer zitting
hebben. Het is een herleving van de rechtspraak uit de tijd van Jezus. Het
Sanhedrin was in de hellinistisch-romeinse periode de Joodse rechterlijke en
uitvoerende macht in Jeruzalem. Het werd ingesteld in de tijd van de
Maccabeeën. De 72 leden bestonden uit overpriesters, oudsten van het volk en voor
een belangrijk deel uit Schriftgeleerden van wie er ook velen ambten bekleedden
in synagogen en rechtbanken. Een Schriftgeleerde kon tevens priester zijn of
behoren tot een van de beide invloedrijke religieuze groeperingen, de
Sadduceeën en de Farizeeën. Het Sanhedrin is vooral bekend vanuit Jezus’ tijd.
Zij waren het die het volk van Israël aanmoedigden om Jezus te kruisigen en
zijn apostelen te vervolgen en te doden.
In de brief van Pontius Pilatus aan Tiberius Caesar schreef Pilatus dat
hij bezoek kreeg van een hogepriester van het Sanhedrin. “Zijn houding was deftig en bedrieglijk. Hij liet het voorkomen dat
zijn religie hem en de zijnen verbood aan te zitten aan de tafels van de
Romeinen en met hen te eten en gemeenschap te hebben. Maar dit was slechts een
schijnheilig vertoon, waarbij zijn gelaat de geveinsdheid verried. Niettemin
dacht ik dat het paste zijn excuus te accepteren. Vanaf dát moment was ik
overtuigd dat de overwonnenen zich de vijanden hadden verklaard van de overwinnaars
en ik wilde de Romeinen waarschuwen zich in acht te nemen voor de hogepriester
van dit land. Ze wilden zelfs hun eigen moeder wel verraden als ze daarmee een
functie met een luxe leven konden verkrijgen”
“Het feit dat ik onbeperkte vrijheid had toegestaan aan Jezus,
prikkelde de Joden – niet de armen, maar de rijken en machthebbers-. Het is
waar, Jezus was streng tegen laatstgenoemden en, naar mijn mening was dit een
politieke reden, voor het niet beteugelen der vrijheid van de Nazarener,
“Schriftgeleerden en Farizeeën”, kon hij tot hen zeggen, “u bent een gebroed
van adders; u gelijkt op geverfde graven. U vertoont u goed voor de mensen,
maar u hebt de dood in u.”Andere tijden kon hij spotten met de aalmoezen van de
rijken en hoogmoedigen, en hen zeggen dat de penning van de arme in de ogen van
God veel kostbaarder was. Elke dag bereikten de ambtswoning klachten over de
onbeschaamdheid van Jezus. Ik was ook ingelicht dat hem een ongeluk zou kunnen
overkomen; dat het niet eerste keer zou zijn dat Jeruzalem hen stenigde die
zichzelf profeten noemden.”
De toestand was
inmiddels dreigend geworden voor Jezus.Zodra hij verdacht werd en de
autoriteiten zich voor hem gingen interesseren, werd Jezus door velen in de
steek gelaten:
Johannes 6:67-69 “Jezus zeide dan tot de twaalven: Gij wilt
toch ook niet weggaan? Simon Petrus antwoordde Hem:
Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige
Gods.
Om te vermijden dat het
buiten de wet gesteld zou worden liet ook Kafarnaüm hem in de steek. In Nazaret
ontstond er beroering in de synagoge toen Jezus de profetie van Jesaja
citeerde:
Jesaja 61:1 “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij
gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan
ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating
uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis…”
Zijn optreden en het
ogenschijnlijk ontbreken van enige staving van zijn bewering verhevigden de
woede van zijn toehoorders zodat zij hem de stad uit joegen en een heuvel op
dreven om hem daar vanwege zijn godslastering van de steilte naar beneden te
werpen en hem daarna, zo nodig te stenigen. Alleen omdat Jezus hun ontglipte
gebeurde dit niet. Lucas liet na uit te leggen hoe Jezus aan zijn vervolgers
ontkwam, zodat de volksverbeelding de vrije teugel kreeg. Reeds in de tijd van
de kruisvaarders stond een berg op ongeveer twee kilometer afstand van de stad
bekend als de Afgrond van de Heer, vanaf welke Jezus over een diepe wadi op een
rotspunt gesprongen zou zijn, waarin naar men aanneemt zijn voeten en kleren
een afdruk hebben achtergelaten. Eronder bevond zich een grot, waarin Maria
zich angstig zou hebben verborgen. De herinnering hieraan wordt bewaard door
het moderne Convent van Maria’s Vrees, dat zich nog dichter bij de stad
bevindt.
Na deze gebeurtenis
keerde Jezus niet naar Nazareth terug. Hij begon een rusteloos bestaan te
leiden:
Lucas 9: 58 “En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en
de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het
hoofd neer te leggen.”
Eerst bleef hij in
zuidelijk Galilea waar hij opnieuw de afvaardiging van het Sanhedrin tegenkwam
en door hen werd ondervraagd over de rituele handwassing en de geldigheid van
de Thora (Matthéüs 15:1-4), en door hen om een teken werd verzocht. De
antwoorden van Jezus werden steeds scherper en tegelijkertijd waarschuwde hij
zijn discipelen op hun hoede te zijn voor opruiers. Hij trok voor de eerste
maal de grenzen van het land over, naar Tyrus en Sidon in Fenicië het huidige
Libanon. Jezus, legde er gewoonlijk de nadruk op dat hij uitsluitend was
gezonden aan de verloren schapen van Israël-na zijn dood zou het evangelie de
wereld veroveren.
Jezus op de berg Tabor
Op een gegeven moment
besteeg Jezus een hoge berg, samen met de meest getrouwen van zijn discipelen:
Petrus, Jakobus en Johannes, die hem kort daarna naar Gethsémané zouden
vergezellen.
Gethsémané
Sommigen geloven dat
dit de berg Tabor geweest moet zijn. Zij ontvingen een openbaring van de
heerlijkheid van de Messias, opdat zij zich zouden herinneren terwijl zij
wachtten op de opstanding van de Mensenzoon:
Matthéüs 17-2-5 “En zes dagen later nam Jezus Petrus en Jakobus
en zijn broeder Johannes mede en Hij leidde hen een hoge berg op, in de
eenzaamheid. En zijn gedaante veranderde voor hun ogen en zijn gelaat straalde
gelijk de zon en zijn klederen werden wit als het licht. En zie, hun verschenen
Mozes en Elia, die met Hem spraken. Petrus antwoordde
en zeide tot Jezus: Here, het is goed, dat wij hier zijn; indien Gij het wilt,
zal ik hier drie tenten opslaan, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elia
een. Terwijl hij nog sprak, zie, daar
overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze
is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!”
Een in Syrische stijl op
de ruïnes van een kruisvaarderkerk gebouwde kerk op de berg Tabor weerspiegelt
dit verheven wonder, waarvan de gedachtenis tot uitdrukking komt in de
mozaïeken en kapellen, maar bovenal in het spelen van het licht wanneer de zon
tot binnen doordringt.
Het Loofhuttenfeest
Tijdens het
Loofhuttenfeest van het jaar 29 was de toestand zeer gespannen. De mensen
spraken over hem, maar de meningen waren verdeeld. Terwijl de priesters zich,
wilgentakken meedragend, zevenmaal in processie om het brandofferaltaar bewogen
en de hogepriester water uit de vijver van Siloam haalde, riep Jezus met luide
stem:
Johannes 7: 37-38 “En op de laatste, de grote dag van het
feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot
Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend
water zullen uit zijn binnenste vloeien.”
Het was in deze dagen
dat de gebeurtenissen plaatsvonden waarover verteld wordt in het verhaal van de
op overspel betrapte vrouw die door Jezus, die hiertoe door God was gemachtigd,
werd begenadigd (Johannes 8:6-11). Jezus trok zeer veel belangstelling.
Dienaren van de hogepriesters werden uitgestuurd om hem aan te houden ‘maar
niemand sloeg de hand aan Hem’. En toen de hogepriesters de dienaren vroegen
waarom zij hun bevelen niet uitvoerden, luide het antwoord: ‘Nooit heeft iemand
zo gesproken als die man’:
Dit was ook de tijd dat Pilatus Jezus
verzocht om naar de ambtswoning te komen voor een onderhoud en Hij kwam.
Citaat uit brief Pilatus aan keizer Tiberius Caesar: “Toen de Nazarener zijn opwachting maakte,
wandelde ik in mijn galerij en het leek wel alsof mijn voeten als met een
ijzeren hand met het marmeren plaveisel werden verbonden, en ik beefde overal
mijn leden als een boosdoener, hoewel de Nazarener zo rustig was en de onschuld
zelve. Toen hij mij dicht was genaderd, bleef hij
staan en het scheen dat hij door een teken tot mij zei: “Ik ben hier”, hoewel
hij niet een woord sprak. Een poos lang beschouwde ik met bewondering en ontzag
dit buitengewoon type man, een type dat een groot aantal schilders, die vorm en
model aan veel goden en helden had gegeven, onbekend was. Er was niets in hem
dat het karakter van afweer droeg en toch gevoelde ik een grote vrees en
huivering om hem te naderen.”Jezus” zei ik eindelijk tot hem –en mijn tong
stamelde- Jezus van Nazareth, de laatste drie jaren heb ik u ruime vrijheid van
spreken toegestaan, waarvan ik geen spijt heb.
Uw woorden zijn die van een wijsgeer. Ik weet niet of u ooit Socrates
of Plato hebt gelezen, maar dit weet ik, dat er in uw voordracht een
majestueuze eenvoud is die u vér boven deze filosofen verheft. De keizer is
hierover geïnformeerd en ik, als zijn nederige vertegenwoordiger in dit land
ben blij u deze vrijheid te hebben verleend, welke u zo waardig bent. Nochtans
wil ik u niet verhelen, dat uw wijze van spreken sterke en verstokte vijanden
tegen u heeft verwekt. Nóch dat dit een verrassing is. Socrates had zijn
vijanden en hij gevoelde zich het slachtoffer van hun haat. De uwen zijn dubbel
vertoornt: op ú naar aanleiding van uw verhandelingen, die zo streng van inhoud
zijn, en op mij, te oorzake van de vrijheid die ik u veroorloofde. Zij
beschuldigen mij zelfs indirect met u samen te spannen, met als doel de
Hebreeën van hun weinige macht te beroven die Rome hen heeft gelaten. Mijn
verzoek- ik zeg niet “mijn bevel”- is, dat u in de toekomst voorzichtiger en
gematigder zult optreden en meer op hen zult letten, opdat u niet de hoogmoed
van uw vijanden zult opwekken, en zij niet het domme volk tegen u opzetten, en
mij dwingen de instrumenten der wet te hanteren.
De Nazarener antwoordde mij kalm: “Vorst dezer aarde, uw woorden komen niet
voort uit ware wijsheid. Zeg tegen de bergstroom om in het midden van de
bergengte te blijven staan; het zal de bomen in de vallei ontwortelen. De
bergstroom zal u antwoorden dat het de natuurwetten van de Schepper zal
gehoorzamen. God alleen weet waar de wateren van de bergstroom heenvloeien.
Voorwaar ik zeg u, vóórdat de roos van Saron bloeit, zal het bloed van de
rechtvaardige worden vergoten.” “Uw bloed zal niet worden vergoten”, sprak ik
diep bewogen; “u bent, vanwege uw wijsheid, in mijn waardering kostbaarder dan
al de woelige en trotse Farizeeën die de hun, door de Romeinen toegestane,
vrijheid misbruiken. Zij zweren tegen de Keizer en zetten zijn milddadigheid om
in vrees, de ongeletterden de indruk gevend dat Caesar aan het tieren is en hun
verdelging zoekt. Onbeschaamde ellendelingen. Ze zijn zich niet bewust dat de
wolf van de Iber zich soms kleedt met de huid van een schaap om zijn gemene
voornemens te volvoeren. Ik wil u tegen hen beschermen. Mijn ambtswoning zal
een asiel zijn, onschendbaar dag en nacht.
Jezus schudde onverschillig zijn hoofd en zei met een ernstige maar
voorspellende glimlach: “Wanneer die dag zal zijn gekomen, zullen er geen
schuilplaatsen zijn voor de zoon des mensen, noch op de aarde, noch onder de
aarde. De schuilplaats van de rechtvaardige is daar”, wijzend naar de hemel.
“Dat wat in de boeken der profeten is geschreven, moet worden vervuld.” “Jonge
man”, antwoordde ik mild, u dwingt mij mijn verzoek om te zetten in een bevel.
De veiligheid van de provincie die mij is toevertrouwd vereist dit. U moet in
uw spreken meer matigheid betrachten. Overtreedt mijn bevel niet; u weet de
gevolgen. Mijn geluk zij met u, vaarwel “Vorst dezer aarde”, antwoordde Jezus,
,,Ik kom niet om oorlog in de wereld te brengen, maar vrede, liefde en
blijdschap. Ik werd geboren op de dag waarop Keizer Augustus vrede aan de
Romeinse wereld gaf. Vervolgingen komen niet uit mij voort. Ik verwacht het van
anderen en wil het tegemoet treden naar de wil van mijn vader, die mij de weg
heeft getoond. Beteugel derhalve uw aards beleid. Het is niet in uw macht het
slachtoffer bij de voet van de
tabernakel der verzoening te arresteren.Dit zeggende verdween hij als een
heldere schaduw achter de gordijnen van de galerij; tot mijn grote opluchting,
want ik voelde een zware last waarvan ik mij niet kon bevrijden zolang ik in
zijn nabijheid vertoefde.
Bij
de vijver van Siloam.
Niet ver van Siloam
vandaan genas Jezus een blinde waarna hij hem, teneinde zijn geloof op de proef
te stellen, naar de vijver stuurde om zich te wassen. De autoriteiten stelden
een onderzoek in en ontboden de man die door Jezus genezen was. Dat er
inderdaad van een genezing sprake was werd bevestigd; maar opnieuw had Jezus de
wetten van de sabbat overtreden en daarom wilden de autoriteiten niet toegeven
dat hij een wonder had verricht, maar beschuldigden zijn hem van blasfemie. En
allen die in hem geloofden waren eveneens strafbaar. De autoriteiten wilden een
waarschuwing uitgeven voor anderen en dus werd de genezene publiekelijk uit de
gemeenschap gestoten: hem werd verboden enige zakelijke of sociale betrekking
met andere mensen te hebben. De strijd tussen Jezus en zijn vijanden naderde
een climax. Jezus, openbaarde zich als de Mensenzoon aan de blinde die hij
genezen had-een man, die in hem geloofde (Johannes 9:1-39).
De Herder
In
december, tijdens het Feest van de Inwijding van de Tempel, liep Jezus in de
Zuilengang van Salomo toen hem werd gevraagd of hij de Messias was:
Johannes 10:25-30 “Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en
gij gelooft het niet; de werken, die Ik doe in de naam mijns Vaders, die
getuigen van Mij; maar gij gelooft niet, omdat gij
niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen
horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, en
Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in
eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat
mijn Vader Mij gegeven heeft, gaat alles te boven en niemand kan iets roven uit
de hand mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één.”
Toen hij uitgesproken
was gooiden zij stenen naar hem, niet omdat hij gezegd had dat hij de Messias
was maar omdat hij in hun ogen God had gelasterd door te zeggen dat hij zelf
God was. Jezus ontliep zijn vijanden en keerde terug naar de plaats waar hij
eens zijn missie begonnen was. Hij predikte aan de oevers van de Jordaan waar
hij gedoopt was, en had vele volgelingen:
Johannes 10:40-41-42 “En Hij vertrok weer naar de overzijde van
de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes de eerste maal doopte, en Hij bleef
daar. En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes
deed wel geen enkel teken, maar al wat Johannes van deze zeide, was waar. En velen daar geloofden in Hem.
In Betanië
Op zijn wandelingen over
de Olijfberg bezocht Jezus vaak het huis van Lazarus, waar Maria en Marta
woonden. De evangelisten beschrijven drie van zijn bezoeken aldaar. De plaats
werd over de hele wereld bekend vanwege de opwekking van Lazarus, naar wie het
huidige Arabische dorp El-Azarije is genoemd. De broer was gestorven en zijn
zusters vroegen Jezus te komen. Zijn discipelen probeerden hem te overreden
niet naar een gebied te gaan waar zijn leven werd bedreigd, maar hij hield voet
bij stuk:
Johannes 11:16 “Tomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn
medediscipelen: Laten wij ook gaan om met Hem te sterven.”
Deze passage bij
Johannes is zo beeldend en gevoelig dat ieder die haar leest wel diep bewogen
moet raken. Toen zij aankwamen was Lazarus dood en reeds begraven; er was een
grote groep rouwenden. Buiten het dorp ontmoetten Jezus en zijn discipelen
Marta en tijdens het daaropvolgende gesprek raakte deze eenvoudige vrouw
bezield. Door haar tranen heen herkende zijn in Jezus het licht:
Johannes 11:27 “Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat
Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.”
Maria voegde zich bij
hen; zij weende zo dat zij niet kon spreken. Samen gingen zij naar het graf.
Jezus was zelf diep geroerd en ook hij weende. Hij verzocht de steen weg te
nemen, zei een dankgebed tot God en riep met luide stem:
Johannes 11:43-44 “En na dit gezegd te hebben, riep Hij met
luider stem: Lazarus, kom naar buiten! De gestorvene
kwam naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en er was een
zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen: Maakt hem los en laat
hem heengaan.”
Het
was een karakteristiek graf, uitgehouwen in een rots, met een voorvertrek en
een grafkamer waarin op een rotsplaat de dode lag. De kerk er dichtbij is gebouwd
als een mausoleum; de mozaïeken symboliseren de woorden die Jezus tot Marta
sprak:
Johannes 11:25-26 “Jezus zeide tot haar: Ik
ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij
gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft,
zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?”
Het arrestatiebevel
De opwekking van
Lazarus had voor Jezus ernstige gevolgen. De rabbi’s oordeelden dat het
opwekken van de doden met magische of bezwerende praktijken gepaard ging en derhalve
werd er een bijzondere vergadering van het Sanhedrin bijeengeroepen. De leden
zagen zich voor een dilemma gesteld: aan de ene kant had het wonder een
geweldige indruk op het volk gemaakt; aan de andere kant bestond het gevaar dat
de Romeinen zouden ingrijpen wanneer de Messiaanse beweging zich ging
uitbreiden:
Johannes 11:48 “Als wij Hem zo laten geworden, zullen allen in
Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons volk
ontnemen.”
Citaat uit de
brief van Pontius Pilatus aan Tiberius Caesar: “De vijanden van Jezus richtten zich daarna ook tot Herodus, die over
Galilea regeerde om zich op de Nazarener te wreken. Was Herodus naar eigen
goeddunken te werk gegaan, hij zou bevel hebben gegeven Jezus onmiddellijk ter
dood te brengen; maar, hoe trots ook zijn Koninklijke waardigheid, hij aarzelde
om een handeling uit te voeren die zijn invloed in de Senaat zou verkleinen, of
hij was, evenals ik, bevreesd voor Jezus. Nochtans zou een Romeins officier
zich nooit laten afschrikken door een Jood. Hieraan voorafgaand had Herodus
naar mij gevraagd in de ambtswoning. Toen hij, na een wat onbelangrijke
conversatie, opstond om heen te gaan, vroeg hij mij om mijn opinie betreffende
de Nazarener. Ik antwoordde hem dat Jezus mij voorkwam als één van de grote
filosofen die grote naties soms hadden voortgebracht; dat zijn leringen in geen
enkel opzicht schendend waren, en dat de bedoelingen van Rome waren hem de
vrijheid van spreken te laten die gerechtvaardigd was door zijn daden. Herodus
glimlachte boosaardig en mij groetend met ironisch respect, ging zijns weegs.”
De huidige hogepriester, Kájafas, drong aan op het nemen van een
beslissing:
Johannes 11:49-50-53 “Maar één van hen, Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide
tot hen: Gij weet niets, en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één
mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat. Sinds die dag dan
beraadslaagden zij om Hem te doden.”
Veertig dagen lang
werden herauten uitgezonden om aan de bevolking bekend te maken dat ieder die
wist waar Jezus zich ophield dit onmiddellijk aan de autoriteiten te melden,
opdat hij gearresteerd zou kunnen worden. Jezus gaf zichzelf niet meteen aan
maar ontliep zijn aanhouding. Hij vertoefde eerst in Efraïm- het tegenwoordige
Et-Taijibe, dat vrij geïsoleerd tussen de heuvels ligt op ongeveer twintig
kilometer van Jeruzalem en dat te midden van vruchtbare olijfbomen een
schitterend uitzicht geeft op de Judese woestijn en de Jordaanvallei. De ruïnes
van een Byzantijnse kerk wijzen erop dat het plaats is waar Jezus nauw mee
verbonden was.
In de week voor Pasen
begaf Jezus zich naar Jericho. Hij kwam langs de plek waar het oude versterkte
Jericho had gelegen dat door Jozua was verwoest.
Opgravingen Jericho
De resten ervan lagen
in die tijd begraven in een heuvel, die later bij opgravingen is onderzocht.
Ten zuiden ervan strekte het nieuwe Jericho zich uit over de vlakte met huizen,
vruchtbomen en palmen. Het water uit de overvloedige bron dat door de profeet
Elisa van brak in zoet drinkwater was veranderd werd door kanalen geleid om
akkers en tuinen vruchtbaar te maken. Dit was de plaats waar het winterpaleis
van Herodes stond, waar vele rijke burgers woonden in met mozaïeken versierde
huizen, onder wie de belastinginner Zacheüs, wiens huis Jezus bezocht (Lucas
19:1-10). Bij het verlaten van de stad werd Jezus als de Messias begroet door
een blinde;
Marcus 10:47 “En toen hij hoorde, dat het Jezus van Nazaret was,
begon hij te roepen en te zeggen: Zoon van David, Jezus, heb medelijden met
mij!”
Jezus genas hem. Jezus koos met opzet de route die van de Jordaanvallei
naar Jeruzalem voerde. Aan de Jordaan, die de grens vormde van het Beloofde
Land, was hij zijn prediking begonnen, die op het punt stond haar climax te
bereiken. Er voegden zich vele pelgrims bij hem toen hij de Romeinse weg volgde
door de Wadi Kelt, langs de plaats waar zich nu het Griekse klooster Choziba
aan de rotswand vastklampt. Het werd in de Byzantijnse tijd gesticht ter ere
van Maria. De woeste ravijnen en de hoogten van rode rotsen die er hier en daar
uitzien alsof zij met bloed zijn bedekt, vormen de achtergrond van de
gelijkenis van de goede Samaritaan en tevens van de woorden van Jezus waarmee
deze tocht beschreven wordt:
Marcus 10:33-34 “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal
overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen
Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen, en zij
zullen Hem bespotten
en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan.”
In Betanië zalfde
Maria, de zuster van Lazarus, terwijl hij aan de maaltijd zat nederig zijn
voeten, hetgeen Judas de tactloze opmerking ontlokte dat het geld beter besteed
had kunnen worden aan de armen. Johannes tekent hier bij aan:
Johannes 12:6 “Maar dit zeide hij niet, omdat hij zich om de
armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als beheerder der kas de
inkomsten wegnam.”
Jezus beklom de
Olijfberg, de plaats van openbaring. Volgens Ezechiël zou de heerlijkheid van God
hier gemanifesteerd worden (11:23), en Zacharia voorzegde dat Zijn voeten er
tijdens een reusachtige openbaring op zouden staan )14:4). In de verwachting
dat hij hun politieke voorspraak zou zijn kwamen de pelgrims hem met palmtakken
en onder hosanna geroep uit de stad tegemoet om de Messias in plechtige
processie te begeleiden.
Jezus liet zich door
hen leiden. Maar ergens in de buurt van Betfage, op de flanken van de
Olijfberg, klom hij op een ezel en gaf hun zo te verstaan dat hij niet een
heldhaftige krijgsman was die op een strijdros zijn hoofdstad binnentrok, maar
de Vredevorst die verlossing bracht met zachtmoedigheid en nederigheid en niet
door middel van strijdkrachten en wapengeweld.
In de kapel van Betfage
bevindt zich een rotsblok met uit de kruisvaarsderstijd daterende fresco’s
waarin dit tafereel is vastgelegd; bovendien heeft de traditionele liturgische
processie op Palmzondag het gebeuren onuitwisbaar in het hart van de gelovigen
gegrift. Van bijzonder belang is het noemen van Galliërs op het deksel van een
Betfage gevonden graf, waardoor waarschijnlijk enig licht wordt geworpen op het
gemak waarmee de apostelen de hand wisten te leggen op een ezel voor de
triomfale intocht in Jeruzalem. Betfage was een Galilese nederzetting geweest
en aan te nemen valt dat ook de familie van Lazarus in Betanië van Galilese
oorsprong was. Jezus kwam er landgenoten tegen.
Toen Jezus de top van
de Olijfberg bereikte en de tempel en de torens binnen de muren van de in het
zonlicht stralende stad voor zich zag, ‘weende (HIJ) over haar, terwijl Hij
zei:
Lucas 19:42-44 “En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de
stad zag, weende Hij over haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt
wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want
er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen
opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden
in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u
vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet
hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.”
Olijfberg
Deze woorden staan in
een merkwaardig contrast met de vreugde van de hem omringende menigte, maar
iemand die de vele aan dit land inherente tegenstellingen kent zal zich er niet
over verbazen! Niet ver er vandaan wordt het gebeuren herdacht door de kapel
Dominus Flevit. Het is een van de mooiste punten in de omstreken van Jeruzalem:
het vergezicht strekt zich over het Kidrondal uit naar de Tempelberg.
Daarachter ziet men de zwarte koepel van de Kerk van het Heilige Graf en de
toren van de Lutherse Kerk van de Verlosser.
De hele stad ligt
genesteld tussen de golvende heuvels, zich uitstrekkend van Ramat-Rachel tot
het graf van Samuël. Jezus moet de oude Romeinse weg hebben gevolgd die van
Jericho over de kam van de Olijfberg het dal in en van daar weer omhoog naar de
stad voerde. In de negende eeuw ontstond een traditie volgens welke Jezus het
tempelgebied betrad door de Gouden poort, in oude tijden voorbehouden aan de
priesters. Sultan Soeleiman liet deze toegang dichtmetselen opdat niemand
erdoorheen zou gaan tot de terugkeer van Jezus.
In de daarop volgende
paar dagen ging Jezus dagelijks naar de tempel om zieken te genezen en te
preken. Hij was zijn vijanden een doorn in het vlees. Zij durfden hem echter
niet aan te houden te midden van de menigten pelgrims en dus poogden zijn hem
in allerlei geschilpunten te betrekken en hem te ontmaskeren-bijvoorbeeld toen
zij hem vroegen of het wel of niet juist was schattingen te betalen aan de
keizer. Jezus was te intelligent dat hij zich door hen liet compromitteren.
Korte tijd later kwamen de hoofdpriesters, de Schriftgeleerden en de oudsten om
hun plannen te bespreken bijeen in het huis van de hogepriester van dat jaar,
Kájafas, en zij besloten Jezus, ter vermijding van openbare opschudding, door
middel van een list te vangen en hem vervolgens te doden (Matthéüs 26:3 v.v.)
Judas bood zijn diensten aan voor dertig zilverlingen. Het tragische van deze
figuur kan slechts begrepen worden binnen het verborgen raamwerk van het lot
dat alle menselijke wezens omgeeft.
Het laatste avondmaal
Het Pesach met de
viering van de seider naderde. Tijdens Pesach vieren de Joden hun bevrijding uit
de slavernij in Egypte en de uittocht uit dat land. Dit wordt gezien als het
begin van de geschiedenis van het Joodse volk. De naam “Pesach” komt van het
Hebreeuwse stamwoord Pee-Samech-Chet
wat ‘passeren’ of ‘overslaan’ betekent. Het betreft het feit dat God de huizen
van de Joden “oversloeg” toen Hij de eerstgeborenen van Egypte doodde. Pesach
duurt zeven of acht dagen en begint op de avond van de 15e Nissan wat
in maart of april kan vallen. De joodse kalender is een maankalender, die
schrikkelmaanden kent om te zorgen dat de kalender in de pas blijft lopen met
de zonnekalender. De Joodse kalender is met de schrikkelmaanden zo aangepast
dat Pesach altijd in de lente valt (in Israël). Zodoende begint Pesach op de
eerste volle maan na de lente-equinox, het begin van de lente. Pesach eindigt
in Israël op de 21e Nissan en daarbuiten op de 22e nissan. Van alle Joodse
feestdagen wordt Pesach het meest algemeen gevierd.
Jezus, wiens
geloof stevig geworteld was in de religieuze tradities van zijn volk, gaf een
werkelijke seider, welke een door de evangelisten benadrukte andere betekenis
kreeg door de persoonlijkheid van Jezus. De bittere kruiden, het brood der
ellende en bovenal het op handen zijnde verraad van Judas gaven Jezus de
gelegenheid een toespeling op zijn lijden te maken:
Johannes 13:21,26 “Na deze woorden werd Jezus ontroerd in de
geest en Hij getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij
verraden.26 Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop
en wie Ik het geef. Hij doopte dan [het] stuk brood in en nam het en gaf het
aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.
Volgens oud gebruik
biedt het familiehoofd de eerste hap aan een van de aanwezigen aan als teken
van hun bijzonder nauwe band. Het is de grote tragedie dat dit gebaar hier het
teken werd van de verdeeldheid tussen hen: Jezus bood de bittere kruiden aan,
aan degene die hem zou verraden en die terstond de dis verliet. Vervolgens nam
Jezus, zoals het geven van de seider vereist, het ongezuurde brood- in de oude
traditie het symbool van het volk Israëls- en sprak de beslissende nieuwe
woorden:
Matthéüs 26:27-28 “En terwijl zij aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt,
eet, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf
hun die en zeide: Drinkt allen daaruit.”
De plechtigheid had een
ander karakter gekregen door het feit dat Jezus zich aan zijn discipelen had
overgegeven; het herinneringsmotief dat de seider had overheerst kreeg een
diepere betekenis door de eeuwige tegenwoordigheid van Jezus, terwijl het bloed
dat werd vergoten de hele mensheid verlossing zou brengen. Na de maaltijd
bleven zij ernstig converserend bijeen, waarbij Jezus in het bijzonder sprak
over de nauwe band tussen de meester en zijn leerlingen in de gelijkenis van de
ware wijnstok:
Johannes 15:5,7 “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in
Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij
niets doen.7 Indien gij in Mij blijft
en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.
Zij hadden allen het
gevoel dat dit een afscheid voorgoed was. Na tot zijn Vader in de hemel te
hebben gebeden verliet Jezus de tafel en begaf zich met zijn discipelen door
het Kidrondal naar Getsemane, want omdat het Pasen was moesten zijn in
Jeruzalem blijven.
Kidrondal
Getsemane
De seideravond is de Leil Sjimoerim, de avond van de wakers,
in welke God eens zijn volk vastberaden redde, waarna hun geboden werd tot laat
in de avond te waken. Jezus nam alleen zijn beste vrienden met zich mee Petrus,
Jakobus en Johannes- en vroeg hun te waken terwijl hij bad. Op een steenworp
afstand knielde hij neer en vanuit de verschrikkelijke eenzaamheid van een
menselijk wezen smeekte hij zijn Vader in de hemel:
Marcus 14:36 “…n Hij zeide: Abba, Vader, alles is U mogelijk,
neem deze beker van Mij weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.”
Zelfs op dit moment
onderwierp hij zich, zoals tijdens zijn gehele Messiaanse prediking, aan Gods
wil. Hij stond op en ging troost zoeken bij zijn vrienden, maar ontdekte dat
zij in slaap waren gevallen:
Marcus 14:37-38 “En Hij kwam en vond hen slapende, en Hij zeide
tot Petrus: Simon, slaapt gij? Waart gij niet bij machte één uur te waken?
Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar
het vlees is zwak.”
Terwijl hij tegen zijn
discipelen sprak, richtte hij zich misschien tevens tot zichzelf; in zijn
doodsangst zweette hij bloed als voorbode van het bloed dat hij korte tijd
later aan het kruis zou plengen. Maar dit was de avond van het Leil Sjimoerim: zijn Vader is de hemel
zond hem een engel om hem te troosten. Zijn bloed zou niet vergeefs worden
vergoten, maar zou dienen om anderen te verlossen.
Intussen naderde de
bende die hem wilde arresteren: Romeinse soldaten met zwaarden en de joodse
bewakers van de tempel met knuppels en stokken, onder aanvoering van Judas. Hij
begroette Jezus voor de grot met een kus- zoals in het Midden-Oosten gewoonte
is- en maakte hem op deze manier aan de anderen bekend. Jezus liet zich zonder
verzet te bieden aanhouden en wegvoeren, maar zijn discipelen lieten hem in
steek en vluchten.
Citaat uit de
brief Pilatus aan Tiberius Caesar: “Het grote feest van de Joden naderde, en het voornemen
bestond om zich op te maken voor een soort volksjubel die aan de plechtigheid
van een paasfeest vooraf gaat. De stad was overvol met woelige mensen die
tierden om de dood van de Nazarener. Mijn afgezant lichtte mij in dat de
schatkist van de tempel dienst deed om de mensen om te kopen. Een Romeins
hoofdman was beledigd. Ik had naar de Prefect van Syrië geschreven om honderd
soldaten voetvolk en even zoveel cavalerie. Hij wees dit af. Ik zag mijzelf
alleen met een handvol veteranen in het midden van een rebellerende stad, te
zwak om een opstand te onderdrukken, en geen keus gelaten dan het te tolereren.
Ze hadden Jezus gegrepen, en de oproerkraaiers –daar zij niets van de
ambtswoning hadden te vrezen, in de overtuiging dat ik het oproer door de
vingers zou zien, zoals hun leiders hen hadden verteld –zetten hun geraas
voort: ,,Kruisig hem! Kruisig hem!”.
Drie machtige partijen hadden zich in die tijd tegen Jezus verbonden:
ten eerste de Herodianen en Sadduceeën, wier opruiend handelen scheen voort te
komen uit dubbele motieven. Zij haatten de Nazarener en konden het Romeinse juk
niet uitstaan. Zij hadden mij nooit vergeven dat ik de heilige stad was
binnengekomen met banieren die het beeld van de Romeinse Keizer droegen; en
hoewel ik in deze zaak de fatale fout had toegegeven, was de heiligschennis
niet minder gruwelijk in hun ogen. Nog een andere grief knaagde in hun boezem.
Ik had voorgesteld een deel van de schatkamer in de tempel te gebruiken om een
gebouw op te richten voor publiek gebruik. Mijn voorstel werd geminacht. De
Farizeeën waren bekende vijanden van Jezus. Zij bekommerden zich niet om het
gouvernement. Zij torsten met bitterheid de strenge berispingen die de
Nazarener hen drie jaar lang onafgebroken had gegeven, overal waar hij ging.
Beschroomd en te zwak om zelf te handelen, hadden zij de ruzie van de
Herodianen en Sadduceeën aangegrepen. Benevens deze drie partijen had ik te
strijden tegen een onbesuisde losbandige menigte, die altijd klaar stond een
oproer te steunen en profijt te trekken uit de wanorde en tweestrijd die
daaruit zou voorkomen.
In het hof van
Getsemane bevinden zich zeer oude olijfbomen, die ten minste duizend jaren oud
zijn. Zij zien er als versteend uit en toch blijven er nieuwe jonge loten uit
groeien- een waar symbool van de Leil
Sjimoerim! Zij werpen hun schaduw over de Kerk van de Doodstrijd, welke
rust op de grondvesten van een door Byzantijnen en kruisvaarders gebouwd
bedehuis.
Het Proces van Jezus
De gedetailleerde
verslagen in het evangelie wijzen op het belang van het proces, en tevens op de
authenticiteit ervan. Een aantal bijzonderheden over het verloop ervan blijft
enigszins onzeker, daar elk van de evangelisten uit de overvloed van materiaal
dat beschikbaar moet zijn geweest die bijzonderheden koos die volgens hem de
persoonlijkheid van Jezus het best belichtten. Zo zegt Johannes uitdrukkelijk
dat het proces op de dag voor Pesach plaatsvond. Marcus, Matthéüs en Lucas
wekken de indruk dat het in zeer grote haast binnen één dag, waarop een vroege
en een late zitting werden gehouden, werd afgewikkeld. Niet vergeten moet
worden dat de schrijvers van de verslagen niet speciaal geïnteresseerd waren in
de verschillende fasen van het proces, maar uitsluitend in de uitkomst ervan,
de dood van hun Heer.
Het probleem dat de mensen nog steeds bezighouden is de vraag wie
er verantwoordelijk was voor het besluit Jezus te veroordelen. De toenmalige
Schriftgeleerden en priesterkaste (Annas en Kájafas) verzetten zich fel tegen
Jezus en waren in ieder geval medeschuldig aan Zijn kruisdood. Gezamenlijk
beraamden zij de doodstraf voor Hem, terwijl er niets tegen Hem was en lieten
zij deze straf tenslotte voltrekken door…de Romeinen.
Annas en Kájafas. Schilderij
van James Tissotá, gemaakt tussen 1886 - 1894 n.C. Hoe ze er werkelijk hebben
uitgezien is onbekend. Afbeelding afkomstig van christipedia.
Tijdens zijn openbare
prediking had Jezus vele twistgesprekken met de Farizeeën. Zij werden door
Jezus en eerder al door Johannes de Doper aangesproken als ‘addergebroed’ en
als zaad van ‘uw vader, de duivel’.Tijdens het proces werd de tegenstand van de
Sadduceeën belangrijker. Zij beheersten officieel de tempel en waren belast met
het bewaren van de goede verstandhouding tussen henzelf en de Romeinen. Maar
alle partijen waren bij de beslissende zitting van het Sanhedrin
vertegenwoordigd, zodat geen van hen van de verantwoordelijkheid ontheven kon
worden.
Zoals overal waren ook
hier enkele opportunisten onder hen; maar de meesten werden gedreven door hun
ijver Gods werk te doen zoals zij dat begrepen. Deze geloofsijver, waarvan de
ijveraars of zeloten hun naam ontlenen, is kenmerkend voor het Midden-Oosten en
kan gemakkelijk in fanatisme ontaarden. In het begin steunde het volk Jezus
geestdriftig, later eisten zijn van Pilatus zijn dood.
De joodse religieuze
hoge raad, het Sanhedrin, stelde een officieel vooronderzoek in. Men sprak
waarschijnlijk niet daadwerkelijk een doodvonnis uit maar besloot in plaats
daarvan Jezus aan Pilatus over te leveren en hem te beschuldigen van een
misdaad waar de doodstraf op stond, wat zou verklaren waarom de landvoogd zelf het
verhoor moest afnemen.. Nadat Pilatus Zijn zaak had
gehoord, kon hij geen aanklacht tegen Jezus vinden, maar de joodse autoriteiten
bleven zijn dood eisen.
Citaat uit de
brief Pilatus aan Tiberius Caesar: “Jezus werd voor de Hogepriester gesleurd en ter
dood veroordeeld. Het was op dat moment dat de hogepriester Kájafas een
handeling van onderworpenheid verrichtte. Hij zond zijn gevangenen naar mij toe
om zijn veroordeling te bekrachtigen en de terechtstelling te verzekeren. Ik
antwoordde de listige viervorst dat, als
Jezus een Galileeër was, de zaak onder de rechtsbevoegdheid van Herodus viel en
gaf opdracht hem daarheen te zenden. Spoedig kreeg mijn paleis het aanzien van
een belegerde vesting. Van moment tot moment werd hun misnoegen groter.
Jeruzalem was overstroomd met mensenmassa’s van de bergen van Nazareth. Het
leek of heel Judea in de stad was uitgestort.Op dit tijdstip kreunde de
marmeren trap onder het gewicht van de menigte. De Nazarener werd naar mij
teruggebracht. Ik begaf mij naar de rechtszaal, gevolgd door mijn garde, en
vroeg de mensen op strenge toon wat zij verlangden, “De dood van de Nazarener”,
was hun antwoord. “Voor welke misdaad was mijn vraag?” “Hij heeft gelasterd,
hij heeft de verwoesting van de tempel geprofeteerd; hij noemt zichzelf de Zoon
van God, de Messias, de Koning der Joden. “Romeins recht”, zei ik, straft zulke
gevallen niet met de dood. “Kruisig hem! Kruisig hem!” riep de meedogenloze
horde. De razernij van de dol geworden menigte deed de fundamenten van het
paleis schudden.”
De beschuldiging was
gebaseerd op het feit dat Jezus had beweerd de Messias te zijn, wat werd
uitgelegd als godslastering en tevens een ondertoon van politieke implicaties
inhield. De Romeinen wantrouwden alle Messiaanse bewegingen, en daardoor bracht
bijvoorbeeld een dergelijke beweging tevens het gevaar met zich mee dat het
Romeinse bezettingsleger joodse privileges zou aantastten. Hoewel bij het
uitbrengen van de beschuldiging zowel voor het Sanhedrin als voor Pilatus de
nadruk werd gelegd op het religieuze aspect ervan, speelde het politieke
aanzicht een belangrijke rol. Deze twee kanten van de zaak werkten elkaar
overigens zeker niet tegen. Jezus’ proces is een voorbeeld van de wijze waarop,
te midden van de door menselijke ontoereikendheid en geschapen chaos, Gods
intenties worden vervuld:
Lucas 24:26 “Moest de Christus dit niet lijden om in zijn
heerlijkheid in te gaan?”
Jezus is de lijdende
dienaar Gods, van wie de komst door de profeet Jesaja was voorzegd.
De
plaats van het proces
Volgens een oude traditie vond het verhoor
door Pilatus plaats in het fort Antonia, dat deel uitmaakte van de kazernes aan
de noordkant van het tempelgebied, waarvan de rest nog steeds te zien zijn.
Tegenwoordig is men geneigd te denken dat het zich moet hebben afgespeeld in
het voormalige paleis van Herodus bij de Jaffapoort, waar de landvoogd gewoon
was te verblijven wanneer hij uit zijn officiële residentie in Caesarea naar
Jeruzalem kwam.
Jaffapoort.
Afbeelding Christipedia
De citadel bij de Jaffapoort was
hooggelegen en bood een goed uitzicht over de hele stad. Ervoor lag een
geplaveid plein, officieel Litostratos geheten, waar Pilatus recht sprak.
Jezus
voor Annas
Na zijn arrestatie op
de avond van het laatste avondmaal werd Jezus door het Kidrondal geleid, langs
de graven van Zacharia, Hezier en Absalom, naar de erboven gelegen stad en
vervolgens naar de wijk in de buurt van de Kerk van Maria’s Inslapen, waar het
welvarender deel van de bevolking woonde. Men bracht hem in het, nu door een
Armeense kapel herdachte, huis van Kájafas op de Zionsberg, waar eens
vooraanstaande en aristocratische lieden woonden.In overeenstemming met de ware
oriëntaalse traditie werd Jezus allereerst voorgesteld aan Annas, de
schoonvader van de hogepriester en het hoofd van de familie. Het begin van het
onderzoek droeg daardoor geen officieel karakter. Annas ondervroeg hem over
zijn leer en zijn discipelen en Jezus’reactie hierop was:
Johannes 18:21 “Waarom vraagt gij Mij? Vraag hun, die gehoord
hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten, wat Ik gezegd heb.”
Een van de dienaren
sloeg Jezus in het gezicht en Jezus protesteerde. Hij bracht de nacht in dat
huis door en het was op de binnenplaats daarvan dat Petrus hem tegenover de
knechten verloochende en zo de profetie van Jezus vervulde dat hij dat zou doen
voor het kraaien van de haan. Dit werd later in de christelijke beeldspraak een
symbool van berouw. Petrus ging naar buiten en weende bij de muur.
Jezus voor het Sanhedrin
’s Morgens werd Jezus
naar het inmiddels bijeengekomen Sanhedrin gebracht. Het Sanhedrin was de
hoogste religieuze autoriteit in het land en zijn leden kwamen uit drie
verschillende groeperingen: de hogepriesters; de oudsten van het volk,
grotendeels invloedrijke landeigenaars, en Schriftgeleerden, ofwel Farizeeën.
De vergadering werd voorgezeten door Kájafas. Zij zaten in een halve cirkel op
een podium en ervoor waren twee griffiers gezeten. De plaats voor de beklaagde
en de getuigen was in het midden. Bij de joodse rechtspleging werd geen gebruik
gemaakt van een aanklager. Zijn plaats werd ingenomen door de getuigen á
charge, waarbij dient te worden aangetekend dat de getuigenissen van ten minste
twee van hen moesten overeenstemmen. De verklaring van de eerste getuige werd
ongeldig verklaard; het is niet bekend hoe deze luidde. Vervolgens werd Jezus
ervan beschuldigd gezegd te hebben dat hij de door mensenhanden gemaakte tempel
zou verwoesten en in drie dagen een andere opbouwen:
Marcus 14:56-59 “….velen legden een valse getuigenis tegen Hem
af, maar hun getuigenissen stemden niet overeen. En er stonden enigen op, die
een vals getuigenis tegen Hem aflegden, zeggende: Wij hebben Hem horen zeggen:
Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en binnen drie dagen
een andere, niet met handen gemaakt, bouwen. Maar ook zó stemde hun
getuigenis niet overeen.”
Dit
kon zeker als een ernstige beschuldiging worden beschouwd, daar de positie van
de tempel reeds bedreigd werd door de toenemende invloed van de synagogen en de
tegenstand van bepaalde sekten, bijvoorbeeld die in Qumran. Maar ook deze
getuigenis werd verworpen. Toen werd een poging gedaan Jezus te laten bekennen
dat hij schuldig was:
Marcus 14:60-61-62-63-64 “En de hogepriester (Káfajas) stond op en
hij trad naar voren en ondervroeg Jezus en zeide: Geeft Gij niets ten antwoord?
Wat getuigen dezen tegen U?” Maar Hij bleef zwijgen en gaf niets ten antwoord. Wederom ondervroeg de
hogepriester Hem en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon van de
Gezegende? En
Jezus zeide: Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de
rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels. De hogepriester scheurde
zijn klederen en zeide: Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Gij hebt de godslastering
gehoord: wat is uw oordeel? En zij allen veroordeelden Hem als des doods
schuldig.”
Niet alleen gaf Jezus
een bevestigend antwoord, maar hij zinspeelde tevens op zijn terugkeer teneinde
zijn goddelijke identiteit te bewijzen. Het eenvoudige ‘dat ben Ik’ draagt de
echo in zich van Gods speciale manier zich te openbaren, voor ieder die het wil
horen. Kájafas scheurde zijn kleed als teken van zijn smart en ergernis, want
Jezus’ aanspraak op de goddelijke eer de Messias te zijn was ‘godslastering’.
Geen van de aanwezigen besefte de uiteindelijke, diepe betekenis van Jezus’
missie als de ware Zoon van God. Er waren geen verdere getuigen nodig zij
hadden allen de ‘godslastering’ gehoord. Men was het erover eens dat Jezus de
doodstraf verdiende. Dit was het verzoek dat aan de landvoogd Pilatus zou
worden gedaan-het hield geen officieel vonnis in.
Jezus voor Pilatus
Zoals de gewoonte was begaf de menigte zich naar het Praetorium, het schitterende paleis
van Herodes op de plek van de oude citadel, waarvan drie massieve torens ook
vandaag nog steeds te zien zijn.
Restanten Praetorium
Pilatus, op de hoogte
met de joodse gebruiken, kwam hen buiten tegemoet, daar zij bij het naar binnen
gaan de wetten van Pesach zouden overtreden. De eerste woorden die werden
gesproken gaven al meteen blijk van de spanning tussen de Romeinen en de joden:
Johannes 18:29-31 “Pilatus dan kwam tot hen naar buiten en
zeide: Welke aanklacht brengt gij tegen deze mens in? Zij antwoordden en zeiden
tot hem: Indien Hij geen boosdoener was, zouden wij Hem niet aan u overleveren!
Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem en oordeelt
Hem naar uw wet.”
Vervolgens werd de
aanklacht uitgesproken:
Lucas 23:2 “En zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij
hebben bevonden, dat deze ons volk verleidt, doordat Hij verbiedt de keizer
belasting te betalen, en van Zichzelf zegt, dat Hij de Christus, de Koning is.”
Vervolgens werd Jezus
voorgesteld als iemand die rebelleerde tegen het gezag van de staat, terwijl de
joden zichzelf opwierpen als de beschermers van dit gezag. Zij uiten zeer
ernstige beschuldigingen die tot op zekere hoogte
verdraaiingen van de waarheid waren. Zo had Jezus bijvoorbeeld nooit iemand
ertoe aangezet te weigeren belasting te betalen. Pilatus ondervroeg Jezus
vervolgens zelf: Johannes 18:33 ‘Zijt Gij de Koning der Joden?’ Hierop antwoordde Jezus:
Johannes 18:36-37 “Mijn Koninkrijk
is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was,
zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden
overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier. Pilatus dan zeide tot Hem:
Zijt Gij dus toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben.
Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de
waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.”
Jezus en Pilatus: twee
werelden, met twee eigen verschillende waarheden. Jezus vertegenwoordiger van
het goddelijk woord en gezag, en Pilatus vertegenwoordiger van het Romeinse
gezag. Pilatus was niet in staat te begrijpen wat Jezus zei. Maar van één ding
was hij zeker dat Jezus in zijn ogen volstrekt onschuldig was. ‘Ik vind
hoegenaamd geen schuld in Hem.’ Pilatus trachtte een uitweg te vinden. Het was
in die tijd in Israël gebruikelijk tijdens het Pesach een amnestie te verlenen,
zodat Pilatus aanbood Jezus vrij te laten.
Citaat uit de
brief van Pilatus aan Tiberius Caesar: “Daar was slechts één die kalm bleef in het
midden van de kolossale mensenmassa. Het was de Nazarener. Na veel vruchteloze
pogingen hem tegen zijn woedende en onbarmhartige vervolgers te beschermen
hanteerde ik een middel dat mij op dat ogenblik het enige toescheen dat zijn
leven kon redden. Ik stelde voor –gezien het hun gewoonte was met zulke
gelegenheden een gevangene vrij te laten – om Jezus te ontbinden en vrij te
laten; dat hij de zondebok mocht zijn, zoals zij het noemen. Maar zij zeiden: “Jezus moet worden gekruisigd”. Ik sprak toen met hen over
het onverenigbare van hun handelswijze, een handelswijze die niet in
overeenstemming was met hun wet, hen aantonend dat geen rechter een vonnis over
een misdadiger kon uitspreken tenzij hij een gehele dag had gevast; en dat het
vonnis de goedkeuring van het Sanhedrin moest hebben en de handtekening van de
president van de rechtbank. Dat geen misdadiger op dezelfde dag dat het vonnis
werd uitgesproken, kon worden terechtgesteld, en dat de volgende dag, de dag
der terechtstelling, het Sanhedrin de vraag zou zijn voorgelegd het hele proces
opnieuw te bezien, zij bleven echter maar roepen
“Kruisig hem! Kruisig hem!”
Om de menigte toch
enigszins tegemoet te komen gaf Pilatus het bevel hem te geselen.
“Ik gaf toen bevel dat Jezus zou worden
gegeseld, in de hoop dat dit hen tevreden zou stellen, maar het maakte hun
razernij slechts groter. Daarna vroeg ik om een bekken met
water en wies mijn handen ten overstaan van de luidruchtige menigte, daarmee
getuigend dat naast mijn oordeel Jezus van Nazareth niets gedaan had waardoor
hij de dood verdiende. Maar tevergeefs. Het was zijn leven waar deze
ellendelingen naar dorsten. Dikwijls ben ik onze burgerrellen getuige geweest
van de woede en toorn der menigte, maar niets kon
worden vergeleken met datgene waar ik bij deze gebeurtenis getuige van was. Het
mag met recht worden gezegd dat alle geesten van de helse regionen zich te
Jeruzalem hadden verzameld. Inplaats van te lopen, leek het of de massa door
een maalstroom, als een werveling werd gedragen, in levende golven voortrollend
van de poorten der ambtswoning tot aan de berg Zion toe, terwijl zij zó
huilden, gierden, gilden en tierden, als nog nooit was gehoord in de opstanden
van Pannonië of in de onstuimigheid op het grote plein in Rome”.
Pilatus waste
demonstratief zijn handen, wat staat voor een gebaar van onschuld, maar hij moest
onontkoombaar de volledige verantwoordelijkheid voor het vonnis dragen. De
handwassing was daarom een honend gebaar naar de massa. Het deel van het proces
dat in tegenwoordigheid van Pilatus plaatsvond bevatte veel hoon. Deze was uitsluitend en alleen tegen Jezus gericht, terwijl men hem
tegelijkertijd bespotte, wat de tragedie nog groter maakte en er tevens een
diepere betekenis aan verleende.
Toevallig was Herodes Antipas uit
Galilea voor het feest in de stad. Hij verbleef in de buurt van de Klaagmuur in
een Makkabees paleis.
Klaagmuur omstreeks 1870
Omdat hij de mening van
Herodus wilde weten stuurde Pilatus Jezus naar hem toe. Jezus sprak echter met
geen woord tegen hem. Herodes liet Hem vervolgens een
wit gewaad aantrekken om hem belachelijk te maken en stuurde hem terug naar
Pilatus. (Lucas 23:8-12). De Romeinse soldaten deden Hem vervolgens een
purperen kleed om en zetten Hem een doornenkroon op het hoofd (Johannes
19:2-5).
De joden staken de
draak met Jezus als profeet en de Romeinen met Hem als koning. Pilatus toonde
hem aan het volk. In plaats van te lachen reageerde het volk met het fanatiek
roepen van ‘kruisig hem!
Johannes 19:6-7 “Pilatus zeide tot hen: Neemt gij
Hem en kruisigt Hem: want ik vind geen schuld in Hem. De Joden antwoordden hem:
Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf
Gods Zoon gemaakt.”
Jezus werd voor de
tweede maal ondervraagd; eerst bleef hij zwijgen, daarna antwoordde hij met een
zinspeling op Pilatus’ competentie als menselijk wezen:
Johannes 19:11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij
hebben, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan
u heeft overgeleverd, groter zonde.
Pilatus werd in
verwarring gebracht door dit beroep op zijn geweten en gaf zich gewonnen. Hij
klom op de rechterstoel en wees het vonnis: ‘Gij zult gekruisigd worden.’Dit
was de manier waarop de Romeinen gewoonlijk mensen ter dood brachten, en
duizenden joden waren reeds op deze manier om het
leven gebracht.
Op het moment dat zijn
vonnis werd geveld was Jezus alleen en verlaten. Zijn vijanden ondervonden daarentegen veel steun. Alleen Jezus voor wie alle mensen
broeders waren stond alleen. Zijn discipelen waren bang geworden en naar alle
richtingen gevlucht. In Getsemane toonde Petrus althans enige moed en trok zijn
zwaard, hoewel hij zijn Heer later verried. Behalve over Judas, wordt over de
anderen niets verteld. Judas, overmand door berouw, gaf het geld terug wat later
gebruikt zou worden om een begraafplaats voor vreemdelingen te bekostigen- en
hing zich op.
De Kruisiging
Het vonnis werd
onmiddellijk uitgevoerd. Jezus werd eerst gekastijd. Hij werd aan een pilaar
gebonden en door soldaten gegeseld tot hij in elkaar zakte. Vervolgens werden
hij en twee rovers door de hiervoor aangewezen soldaten naar Golgotha, de plaats
van de terechtstelling gebracht. Toen zij de poort van de stad bereikten was
Jezus uitgeput en kreeg een ander de opdracht zijn kruis te dragen:
Marcus 15:21 “En zij presten een voorbijganger om zijn kruis te
dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van
Alexander en Rufus.”
En zij gaven Hem wijn,
met mirre gemengd, doch Hij nam die niet. (Marcus 15:23). Hij wilde bij
volledig bewustzijn blijven tijdens het ledigen van de
lijdensbeker.
Citaat uit de brief van Pilatus aan Tiberius
Caesar:
“Langzamerhand begon de
dag te verduisteren, zoals bij een winterse schemering. Het was als in het
midden van maart. Ik, nog steeds procurator van een opstandige provincie,
leunde tegen een zuil van mijn galerij, in de sombere duisternis overpeinzend
hoe de boze geesten van Tartarus de onschuldige
Nazarener naar de executie hadden gesleept. Allen die rondom mij waren geweest hadden mij verlaten. Een onstuitbare mensenmassa had
Jeruzalem via de begrafenispoort (huidige Heroduspoort) verlaten en zich naar
Gemoniae* (trap der zuchten) begeven. Een lucht van
verlatenheid en droefheid omhulde mij. Mijn wacht had zich bij de cavalerie
gevoegd en de hoofdman poogde, met een vertoon van
macht, de orde te handhaven.”
Terwijl de joodse
terdoodveroordeling in die tijd bestond in een openbare steniging, waardoor
onder meer de heilige Stephanus gedood is, was de Romeinse veroordeling
veel gruwelijker en drukte een radicale opperheerschappij uit. Op de plaats van
de kruisiging werd de veroordeelde aan het kruis bevestigd met lange nagels
door zijn polsen/handen en voeten. Eerst werd de veroordeelde gegeseld met
loden bolletjes of scherpe stukjes been aan het uiteinde van koorden, die diep in het lichaam doordrongen. Geen wonder dat door
een dergelijke geseling sommigen reeds gedood werden. Sommige
gekruisigden verkeerden urenlang in doodstrijd. Uren
van pijn, nauwelijks in staat om te ademen, pijn die ondraaglijk was,
beschimpingen en gejoel van de menigte vielen Jezus ten deel. Hij werd bovendien met doornen gekroond, als spottende verwijzing naar het
motief van zijn veroordeling: “Koning van de Joden”, werd als een aanslag
beschouwd op het Romeinse oppergezag. De spottende uitroep ‘Ha!’hoort daar ook
bij:
Marcus 15:29-30-31 “En de voorbijgangers spraken lastertaal
tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in
drie dagen opbouwt, red Uzelf, kom af van het kruis! Evenzo spotten de
overpriesters onder elkander samen met de Schriftgeleerden, en zij
zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Laat de
Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en
geloven.
Matthéüs 27:37 En boven zijn hoofd
brachten zij op schrift de beschuldiging tegen Hem aan: Dit is Jezus, de
Koning
van de Joden”. Dat stond in drie
verschillende talen op het bord Hebreeuws,Grieks en Latijn.
In deze donkere uren
waren enkele van zijn volgelingen-vooral de vrouwen, onder wie zijn moeder-
naar hem toegekomen, en bovendien zijn meest geliefde leerling, Johannes. Jezus vroeg Johannes of hij verder voor zijn moeder wilde
zorgen. Hij toonde een bezorgdheid om zijn familie die kenmerkend is voor
joden, die God immers zien als de vader van wezen en beschermer van weduwen
(Psalm 68:6). Dat hij zich eerst tot zijn moeder wendde duidt op de nauwe band
tussen kinderen en hun moeder, die overal in het Midden-Oosten kan worden
waargenomen. Tenslotte hadden de laatste woorden van
de stervende een bijzondere betekenis.
Lucas 23:34 "Vader,
vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen." "Voorwaar ik zeg
u: vandaag nog zult gij met mij zijn in het paradijs."
Volgens een
wijdverspreid geloof bereiken hun die op de drempel van de dood staan inzichten
die hun niet gegeven zijn tijdens hun aardse bestaan. Deze woorden zijn om zo
te zeggen de erfenis die Jezus naliet aan zijn volgelingen, die ze daarom
koesterden en nauwgezet doorvertelden. Dit verklaart waarom
er aan de laatste woorden van Jezus bijzondere betekenis moet worden gehecht. Er
zijn de schitterende woorden van vergeving, maar er is tevens de uitspraak die
aangeeft dat hij zich geheel verlaten voelde:
Matthéüs 27:46 “Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider
stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij Mij verlaten?
Maar op dat moment dat
de lammeren waren geofferd en de pelgrims in het tempelgebied hun avondgebed
begonnen, sloot de verstoten en in de steek gelaten
Jezus zich aan bij hun gebed en bad met luide stem, in overeenstemming met het
heilige gebod: ‘Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest’(Lucas 23-46). Hij
paste de tekst enigszins aan en deze wijziging is zeer verhelderend. In plaats
van de naam van God uit te spreken bad hij tot zijn vader; gehoorzamend aan
diens wil offerde hij zichzelf op voor zijn volk, om vrede onder hen te brengen.
Toen stierf hij.
Pilatus was niet
aanwezig bij de kruisiging. Het gezag werd vertegenwoordigd door enkele
soldaten. Per traditie hadden zijn het recht de kleren van de veroordeelden
onder elkaar te verdelen.
Citaat uit de brief van Pilatus aan Tiberius Caesar: “Ik was alleen gelaten; en mijn brekend hart
maakte mij duidelijk dat wat op dat moment passeerde eerder bij de geschiedenis
der goden thuishoorde dan bij die der mensen. Een
luid geroep werd gehoord, dat, van de wind gedragen, voortkwam van Golgotha.
Het scheen een doodstrijd aan te kondigen, zoals nooit eerder door natuurlijke
oren was aangehoord. Donkere wolken zakten over de top der tempel en bedekten
de stad als een sluier. De tekenen die men aan de hemel zag en ook die welke op
de aarde plaatsvonden, waren zo verschrikkelijk, dat verslag werd uitgebracht
hoe Dionysius de Areopagiet had uitgesproken:”óf de Schepper van de natuur
lijdt, of het heelal valt uiteen”.(terwijl dit ontstellende schouwspel der
natuur plaatsvond, was er een vreselijke aardbeving in beneden-Egypte, die
iedereen met vrees vervulde en de bijgelovige Joden haast de doodschrik gaf.
Het werd gezegd dat Balthasar, een oude en geleerde Jood van Antiochië, na deze
opwindende gebeurtenissen dood werd aangetroffen. Of hij van angst of van
droefheid stierf is niet bekend. Hij was een vurige vriend van de Nazarener.”
De
offerande was voltooid. De menigte ging naar huis, nog steeds opgewonden
weliswaar, maar droefgeestig, zwijgend en wanhopig. Waar zij getuige van was
geweest had haar met angst en wroeging geslagen. Soms
hielden groepen mannen en vrouwen halt om, na een blik achterwaarts op de
heuvel Golgotha, roerloos te blijven staan, in afwachting of ze van nieuwe
wonderen getuige zouden kunnen zijn. Ik keerde naar mijn ambtswoning terug,
treurig en droefgeestig. Bij het beklimmen der trap, waarvan de treden nog
steeds bevlekt waren met het bloed van de Nazarener, bemerkte ik een oude man
in smekende houding, en achter hem verschillende Romeinen met betraande ogen.
Hij wierp zich aan mijn voeten en weende bitter. Het is pijnlijk een oude man
te zien wenen en mijn hart, alreeds overstelpt van
droefheid, kon niet meer hebben, zodat wij, hoewel wij vreemdelingen zijn,
allen weenden. En het leek waarlijk wel dat bij velen die ik in de grote
mensenmenigte opmerkte, de tranen opwelden. Ik was nooit eerder getuige geweest
van zulk een ongewone omkeer van gevoelens. Zij, die hem hadden verraden en
verkocht, zij die tegen hem hadden getuigd, zij die hadden geroepen: ,,Kruisig hem, wij willen zijn bloed”, allen slopen als
lafaards weg en wiesen hun tanden met azijn.”
De
begrafenis
Na de kruisiging kwamen soldaten met
knuppels om Jezus’ dijen te breken, maar zij zagen dat hij al dood was:
Johannes 19:34-35
“… maar een van de soldaten stak met een speer in
zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn
getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat ook gij gelooft.”
Volgens
de Romeinse wet bestond er een dispensatie voor degenen die om politieke
redenen terechtgesteld waren, wat betekende dat hun een eerzame begrafenis kon
worden gegeven en zij niet op een afgelegen plek begraven hoefden te worden, vandaar
dat Jozef van Arimateá Pilatus om Jezus’ lichaam vroeg en hij en Nikodémus de
begrafenis uitvoerden. Zij wikkelden het
lichaam onder toevoeging van geurige kruiden in schone linnen doeken en legden
het in een in de rotsen uitgehakt graf. Dit nabij de executieplaats gelegen
graf behoorde aan Jozef. Het bestond uit een voorvertrek met banken, waar de
rouwenden konden bidden, en een binnenvertrek dat men met een grote ronde steen
kon worden afgesloten.
De tombe in de Kerk van
het Heilige Graf in Jeruzalem kan volgens diverse onderzoekers als authentiek
worden beschouwd terwijl anderen het Tuingraf dat buiten de muren ligt van de
Oude Stad van Jeruzalem als werkelijke begraafplaats van Jezus beschouwen.
alt="Tuingraf in Israël | Columbus Travel"
jsaction="load:XAeZkd;" jsname=HiaYvf class="n3VNCb KAlRDb" data-noaft=1
v:shapes="_x0000_s1091">
Tuingraf
Het lege graf
Het was avond en alom
heerste de stilte van de sabbat. Er stonden een paar bewakers bij het graf;
verder was er niemand in de buurt. Ook de discipelen namen de sabbat strikt in
acht. Volgens Johannes kwam Maria van Magdala de volgende dag, dat wil zeggen
zondag, naar het graf, zag dat de steen opzij gerold was en nam aan dat iemand
het lichaam had weggehaald. Zij lichtte de discipelen in waarop Petrus en
Johannes de grafkamer binnengingen. Zij vonden de linnen doeken en, een eindje
ervandaan, de hoofddoek. Zij stelden vast dat het graf inderdaad leeg was,
zonder aanvankelijk te begrijpen wat er was gebeurd, maar zij waren verwonderd.
Maria bleef achter toen de anderen weggingen. Zij hoorde vervolgens iemand tot
haar spreken maar zij vermoedde niets ongewoons en dacht eerst dat het de
tuinman was. Plotseling begreep zij dat het Rabboeni,
de meester was:
Johannes 20:18 “Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Here had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.”
De
opstanding
Op de morgen van de eerste dag van het Pesach was het graf leeg. Dit was een onweerlegbaar feit en zijn vijanden bestreden het niet. Zij verspreiden het gerucht dat de discipelen het lichaam gedurende de nacht, terwijl de wachters sliepen, hadden gestolen (Matthéüs 28:11-15). Maar dat was niet de werkelijke verklaring. God onthulde de vrouwen de waarheid bij monde van een engel:
Marcus
16:6-7 “Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus
zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is
opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u
voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk
Hij u gezegd heeft.”
Citaat uit de
brief van Pilatus aan Tiberius Caesar: “Enkele
dagen later werd het graf leeg bevonden. Zijn discipelen verkondigden door het
gehele land dat Jezus was opgestaan uit de dood, zoals hij had voorzegd. Dit
veroorzaakte een nog grotere opwinding dan de kruisiging. Toen er grote
opwinding ontstond om het graf dat leeg werd aangetroffen, gevoelde ik een
diepere bezorgdheid dan ooit tevoren. Ik liet Malchus komen, die me vertelde
dat hij zijn luitenant Ben Isham met honderd soldaten om het graf had
geplaatst. Hij vertelde mij dat Isham en de soldaten erg ontsteld waren over
wat zich die morgen had voorgedaan. Ik liet deze Isham roepen, die mij, voor
zover ik mij kan herinneren, de volgende omstandigheden onthulde: Hij zei dat
omstreeks het begin van de vierde wacht, zij een zacht en fraai licht over de
graftombe zagen. Hij dacht in eerste plaats dat er vrouwen waren gekomen om het
lichaam van Jezus te balsemen, zoals hun gewoonte was, maar hij kon niet zien hoe
ze door de wacht waren gekomen. Terwijl deze gedachten door zijn hoofd gingen,
werd plotseling de gehele plaats verlicht, en leek er een menigte van doden te
zijn in hun doodsgewaden. Allen schenen te juichen en in verrukking te zijn,
terwijl overal in het rond en ook daarboven de schoonste muziek was die hij
ooit had gehoord; en de hele lucht scheen vol te zijn van stemmen, prijzende
God. Op dit tijdstip leek het of de hele wereld waggelde en zwom, zó erg, dat
hij ziek werd en een flauwte kreeg en niet langer op zijn benen kon staan.”
Bijbeltekst in Graftuin Jeruzalem
De betekenis van het lege graf wordt duidelijk gemaakt door de verschijning van de herrezene:
Handelingen
10:40-41 “Hem heeft God ten derden dage opgewekt en
heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het
gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons,
die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was
opgestaan”.
De herrijzenis is een historisch feit in de geschiedenis. Alleen zij van wie de geest er ontvankelijk voor is zijn in staat de ware geestelijke betekenis ervan te bevatten. Zoals het evangelie volgens Johannes zegt: ‘Hij zag en geloofde’(20:8).
Citaat uit de
brief van Pilatus aan Tiberius Caesar: “Het
lijkt me dat, als de Joodse theorie betrouwbaar is, deze conclusies juist zijn,
want zij zijn in overeenstemming met het leven van deze man, zoals bekend is en
getuigd wordt door beiden, zowel vrienden als vijanden. Want de elementen waren
in zijn handen niet meer dan klei in de handen van de pottenbakker. Hij kon
water in wijn veranderen; de dood omkeren in leven, ziekte in gezondheid. Hij
kon de zee kalmeren, de stormen stillen, een vis met een zilveren muntstuk in
haar mond oproepen. Nu zeg ik, als hij al deze dingen kon doen die hij deed en
vele meer, zoals de Joden getuigen –en juist door het doen van deze dingen de
vijandschap ontstond –(hij werd namelijk niet beschuldigd van misdadige
vergrijpen, noch van het schenden van enig wet, noch het verkeerd behandelen
van enig persoonlijk individu) – en deze feiten zijn bekend bij duizenden,
zowel van zijn vijanden als van zijn vrienden - ben ik bijna geneigd te zeggen,
zoals Manlius bij het kruis: ,,Waarlijk, dit was de
zoon van God”.
De
verschijning van Jezus.
De
verrijzenis van Jezus is de vervulling van de beloften uit het Oude Verbond en
van wat Jezus zelf herhaaldelijk aankondigde. Het is tevens de vervulling van
zijn Menswording en de bevestiging van zijn godheid. De gebeurtenis
tijdens het Pesach heeft een tweevoudige betekenis: door Jezus’ dood zijn we bevrijd van zonden en door zijn verrijzenis
krijgen we de mogelijkheid om eens met Hem te mogen zijn als medeburgers van
het glorierijke Rijk Gods.
Er bestaat een veelheid
aan gelegenheden waarbij Jezus na zijn verrijzenis aan mensen is verschenen. De joodse overheden hebben zich hiertegen al vanaf het begin
verzet. Ze gaven een grote som aan de bewakers opdat ze zouden vertellen: “Zijn
leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen” (Matthéüs
28:13). Merkwaardig getuigenis van slapende getuigen! Later werd de
lichtgelovigheid van de apostelen dikwijls voorgewend om het feit van Jezus’
verrijzenis te ontkennen. Door Jezus’ dood zouden ze zo diep ontgoocheld zijn
dat ze zelf de verrijzenis van Jezus zouden uitgevonden hebben. Dit is echter
totaal tegengesteld aan de werkelijkheid. Na Jezus’ sterven op het kruis waren
de apostelen inderdaad geschokt, terneergeslagen en ook bang. Tijdens Jezus’ aardse
leven waren ze al niet in staat Hem helemaal te begrijpen en te geloven. Jezus
verwijt hen hun ongeloof en hardheid van hart bij (Marcus 16:14).
Maar zoals gezegd hebben velen Hem gezien. Om te beginnen verscheen Jezus aan Maria van Magdala, een vrouw op wie anderen neerkeken. Dit geeft aan dat Jezus bezorgd was voor de armen en verlatenen en voor vrouwen in het bijzonder. Dan is daar het bekoorlijke verhaal van de discipelen uit Emmaüs, die van Jeruzalem op weg naar huis droevig de voorvallen bespraken die hadden plaatsgevonden en plotseling constateerden dat er zich een onbekende reiziger bij hen had gevoegd. Toen de avond viel nodigden zij hem uit, geheel volgens de gewoonte van het Midden-Oosten, om als gast bij hen te blijven. Terwijl zij samen een maal gebruiken maakte Jezus zich aan hen bekend (Lucas 24:13-35).
Bij een andere gelegenheid voegde Jezus zich plotseling bij zijn discipelen toen deze bijeen zaten. Niemand wist waar hij vandaan gekomen was, maar zij zagen hem als een mens van vlees en bloed. Zij mochten hem iets te eten aanbieden en verbijsterd realiseerden zij zich dat hij werkelijk een mens was en geen geest (Lucas 24:36-43) en Johannes 20:24-30). De verrijzenis van Jezus verschilde van die van bijvoorbeeld Lazarus. Jezus kwam van een andere wereld: Maria mocht hem niet aanraken. Gesloten deuren en muren leken voor hem niet te bestaan. Toch keerde hij terug tot de werkelijkheid waarin zijn leerlingen leefden. Zij konden het niet begrijpen, maar zij geloofden dat het waar was en getuigden van hetgeen zij hadden gezien en gehoord. Mensen wie het aan inzicht ontbrak zouden zonder twijfel alleen maar een tuinman, een reiziger of een vreemdeling hebben gezien en er verder niet bij hebben stilgestaan. En dus zou het zinloos zijn geweest als hij aan bijvoorbeeld Kájafas zou zijn verschenen.
Door al deze verschijningen werden de mensen zich van Jezus’ verrijzenis bewust en begonnen er in te geloven. Tegelijkertijd hielden zij een proclamatie en een missie in. Dit werd duidelijk aan het Meer van Galilea, dicht bij Tabcha, waar de rivier in het meer uitmondt en scholen vissen aantrekt.
Tabcha
Petrus en de anderen hadden op een nacht gevist en niets gevangen. Zij keerden in een slechte stemming terug toen een vreemdeling hun van de wal toeriep de netten nog eenmaal uit te gooien. Zij volgden zijn raad op en vingen een zo grote hoeveelheid vissen dat zij hun netten nauwelijks binnenboord konden hijsen. Zij herkenden de vreemdeling als de Heer, die stond te wachten. Volgens de traditie maakte hij een maaltijd voor hen klaar op een rots die nog steeds wordt aangewezen als de plaats waar Jezus toen tot Petrus sprak:
Johannes
21:15-17 “Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden,
zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij
Mij waarlijk lief, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik
U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid mijn lammeren. Hij zeide ten tweeden male weder tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij
waarlijk lief? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U liefheb.
Hij zeide tot hem: Hoed mijn schapen. Hij
zeide ten derden male tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, dat Hij voor de derde
maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? En hij zeide
tot Hem: Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem:
Weid mijn schapen.”
Deze drievoudige
herhaling was de officieel erkende manier voor het wettigen van de overdracht,
in de eerste plaats aan Petrus maar later ook aan hen die na hem kwamen. Petrus
is zowel de rots als de goede herder die zijn kudde moet hoeden. Het was
waarschijnlijk de streek waar Jezus eens de zaligsprekingen verkondigde,
vanwaar hij nu zijn discipelen uitzond om de blijde boodschap uit te dragen:
Matthéüs 28:19-20 “Gaat dan henen,
maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en
des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen
heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan
de voleinding der wereld.”
Jezus had zijn aardse bestaan vóór alles aan zijn eigen volk gewijd
maar nu zond hij zijn discipelen de wereld in om het evangelie te verkondigen. Het
is in dit kader dat wij moeten zien dat het door de discipelen ontvangen van de
Heilige Geest, samen met de autoriteit betrekking heeft op het vergeven van
zonden (Johannes 20:21-23).
Na zijn verrijzenis
bleef Jezus veertig dagen bij zijn discipelen teneinde
hen nog grondiger te onderrichten in de mysteriën van het Koninkrijk Gods:
Lucas 24:50-51 “En Hij leidde hen naar buiten tot bij Betanië en
Hij hief de handen omhoog en zegende hen. En
het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.”
Jezus was alleen met zijn volgelingen en verliet hen om tot zijn
goddelijke heerlijkheid terug te keren. Het korte verslag van Lucas bevat geen
spoor van verbeelding. Hij maakt slechts melding van de feiten, zonder het
mysterie te willen verklaren.
Het dorp Bethanië lag op de zuidoostelijke helling van de Olijfberg,
op enkele kilometers van Jeruzalem. Op deze plaats ligt nu de Arabische plaats Al-Eizariya
genoemd.
Jezus heeft gedurende heel zijn openbaar
leven zijn apostelen trachten te onderrichten over de ware betekenis van de
Messias. Jezus heeft vele lichamelijk zieken genezen maar zijn voornaamste
verlossingswerk was de bevrijding van de menselijke ziel. Deze geestelijke
verlossing was duidelijk aangekondigd door de profeten in het Oude Testament,
maar de apostelen hebben dit tijdens Jezus’ openbaar leven nooit helemaal
kunnen vatten. Na de uitstorting van de heilige Geest begrepen ze het des te
beter en gaven er onverschrokken hun aardse leven voor. In zijn
hogepriesterlijk gebed bidt Jezus tot zijn Vader:
Johannes 17:9 “Ik bid voor hen; niet voor
de wereld bid Ik U, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn van
U…”
Ik
schreef in mijn nieuwsbrief van 12-12-2022
dat in toenemende mate gezaghebbende personen, Gods woord naar het rijk der
mythen en legenden verwijzen. Niet alleen de satanische WEF-sekte samenzwering hebben de Bijbelse God
en Jezus buiten de deur gezet, maar ook diverse zogenaamde ‘Bijbeldeskundigen’
trekken het bestaan van Jezus in twijfel en zijn van mening dat geen sprake kan
zijn geweest van de opstanding van ‘een lijk’. Maar Jezus’ leven is geen sprookje of een fabel. Het verhaal over zijn leven is
niet alleen gedocumenteerd door betrouwbare nieuwtestamentische schrijvers,
maar ook door belangrijke historici. Het is een verhaal dat voor iedereen
bestemd is en voor hen die Hem nog niet kennen kan het leven radicaal positief veranderen.
De
Kruisdood van Jezus Christus op Golgotha, Jeruzalem, is de belangrijkste en
historisch een van de meest vaststaande gebeurtenissen uit de geschiedenis
van de mensheid.
Jezus is werkelijk opgestaan
Volgens Oxford Universiteit professor Thomas Arnold, auteur van het beroemde werk 'History of Rome', is hij in al zijn jaren studie van de geschiedenis nog nooit een beter bewezen feit tegengekomen dan Jezus' opstanding uit de dood. Professor McDowell zette alle onweerlegbare bewijzen op een rijtje en ontkrachtte tevens op eenvoudige wijze de vele theorieën waarmee tegenstanders doorgaans proberen aan te tonen dat Jezus' herrijzenis uit de dood slechts een fabel is of een slimme misleiding was. Belangrijk gegeven is dat er niet alleen een groot aantal getuigen waren van Jezus' opstanding, maar tevens een compleet gebrek aan tegengetuigen onder Jezus' vele vijanden in die tijd. Een bizarre bewering dat een controversieel persoon die gestorven was weer levend was geworden zou onmiddellijk verwijderd zijn door bijvoorbeeld de Romeinse machthebbers of de Joodse farizeeërs door het dode lichaam als bewijs te overhandigen. Dat konden ze echter niet. Hier enkele bewijzen dat Jezus’ opstanding uit de dood beslist geen fabel is. Zo werd het graf van Jezus officieel door de Romeinen verzegeld. Op het breken van zo'n zegel stond een extreem zware staf: automatische executie door middel van ondersteboven gekruisigd worden. De laffe, gevluchte discipelen van Jezus waren zeker niet in staat dit risico te nemen.
De discipelen
predikten het nieuws van de opstanding in Jeruzalem. Als ze een fabeltje hadden
verkondigd dan waren ze al na één dag door de mand gevallen, want iedereen kon
zelf naar het graf van Jezus toegaan of dit inderdaad geopend en leeg was.
Zowel Joodse als Romeinse bronnen, waaronder de Joodse
historicus Flavius Josephus die verwierp dat Hij de Messias was, bevestigen dat
Jezus niet meer in Zijn graf lag. De enorme kei die voor Jezus graf was
geplaatst en die 1500 tot
Jezus, verscheen diverse malen aan soms een paar, soms een groot aantal getuigen, in één geval zelfs aan meer dan 500 mensen tegelijk. Hoe meer getuigen, hoe betrouwbaarder een verhaal is. Bovendien kon iedereen bij deze honderden mensen zelf vragen wat ze gezien hadden. Er zijn nergens verslagen dat deze getuigen achteraf vals bleken te zijn. Sterker nog: uitgerekend een farizeeër die de christenen vanwege het opstandingverhaal te vuur en te zwaard vervolgde, Saulus (de latere apostel Paulus), getuigde ervan dat Jezus persoonlijk aan Hem verscheen en later aan meer dan 500 mensen tegelijk. Het argument dat Jezus alleen aan Zijn volgelingen verscheen houdt daarom geen stand. Het is heel goed mogelijk dat alle mensen aan wie Hij verscheen een volgeling van Hem werden, zeker omdat dit met één van Jezus grootste vijanden, Saulus, ook het geval was. De vele theorieën die bedacht zijn om Jezus' opstanding in twijfel te trekken zijn zelfs bij een oppervlakkige beschouwing van geen enkele waarde.
Niet
alleen de Evangeliën getuigen van zijn opstanding maar ook een aantal
betrouwbare buiten Bijbelse bronnen. De joodse historicus Flavius Josephus
vermeldt in “De oude geschiedenis van de joden” (93) Jezus in een aantal
gebeurtenissen rond Kájafas en Pontius Pilatus en schrijft: “En
toen Pilatus hem tot het kruis veroordeelde, volgend op een beschuldiging
van onze leiders, hielden degenen die hem in het begin liefhadden, daar niet
mee op.” (18, 63-64). Josephus schrijft zelfs dat “… hij levend aan hen
verscheen op de derde dag, zoals de godvrezende profeten dat over hem hadden
verkondigd, samen met ontelbare wonderbaarlijke daden” (ibidem).
Dit getuigenis is zo sterk dat sommigen het niet kunnen aanvaarden, maar het is wel degelijk wat hij schrijft.
1
Johannes 2: 15-17 “Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft,
de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte
des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader,
maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil
van God doet, blijft tot in eeuwigheid.”
Voor
deze wereld zonder God wil Jezus zelfs niet bidden.
Jezus
is de Messias van Israël, de Zoon van God en de Redder van de wereld. Hij
verlost mensen van zonden en brengt hen terug in harmonie met God, waardoor we weer toegang hebben tot het eeuwig geluk.
Jezus komt
Franklin ter Horst
E-mail: Hijkomt@hetnet.nl
Terug naar: Inhoud