Het boek van Henoch
Door: Franklin ter Horst. (Aangemaakt
1988) (Laatste bewerking: 15 augustus 2019)
Volgens de Bijbelse chronologie was Henoch de zoon van Jered en de vader van Methusalah. Hij werd geboren in het jaar 622 na de schepping van Adam, toen zijn vader de leeftijd van 162 jaar had bereikt. Zijn naam betekent zoveel als "De ingewijde" "De inzicht hebbende" en "De kenner". Henoch werd zonder te sterven van de aarde weggenomen in het jaar 987 toen hij 365 jaar oud geworden was.
Genesis 5:24 En
Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.
In deze korte maar betekenisvolle bewoordingen spreekt de Bijbel over de Godsman Henoch. Een meer uitvoerige beschrijving over zijn leven en opname wordt in het Oude Testament niet gegeven. Wel vindt men die in het "Boek van Henoch"en in een van de oude boeken waar de Bijbel in positieve zin naar verwijst namelijk, ‘Het boek des Oprechten’ als genoemd in Jozua 10:13 en in 2 Samuël 1:18. Het ‘Boek des Oprechten’ is een wat onzekere vertaling van het ‘Boek Jasjar’ .Het werk wordt gewoonlijk in de 11e of 12e eeuw n.Chr gedateerd. In het O.T. zijn nog meer verloren gegane boeken te vinden zoals het ‘Het boek der oorlogen des Heren’ (Numeri 21:14). ‘Het boek der verspieders’(Jozua 18:9) en ‘Het boek der kronieken der koningen van Medië en Perzië’(Esther 10:2) . Maar ook het ‘Boek der koningen van Juda en Israël’(2 Kon 15:31) niet te verwarren met de bekende boeken ‘Koningen’en ‘Kronieken’. Verder wordt nog aangehaald het ‘Boek der geschiedenissen van Salomo’(1 Kon 11:41) en de ‘Uitlegging van het Boek der Koningen’(2 Kron 24:27).
Het
boek van Henoch
Ook bestaan er boeken des oordeels. God zal voor de grote witte troon de tot leven geroepen ‘doden’ oordelen naar hun werken. Deze werken staan ook in hemelse boeken beschreven (Openbaring 20:10). Dan is er nog het ‘Boek des levens’. De term ‘het Boek des levens’ komt acht keer in de Bijbel voor: Psalm 69:29a- Filp. 4:3c- Openbaring 3:5b- Openbaring 13:8- Openbaring 17:8b- Openbaring 20:12- Openbaring 20:15 en Openbaring 21:27. De Here Jezus beheert het Boek des levens in zijn positie als Lam van God. Daarom draagt het in Openbaring ook de titel’het Boek des levens van het Lam’. Geen van de profeten heeft ooit een blik in dit hemelse werk mogen slaan. Dit bijzondere boek heeft veelal betrekking op Israël. “…verheugt u”, zegt Jezus tegen de zeventig discipelen, “dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.”(Lucas 10:20)
In oude Arabische geschriften is Henoch de vader van de legendarische koning "Kaju Marath" (Methusalah) die de koning van de aarde wordt genoemd. Deze Marath had alle kennis van de ware God uit de boeken van de profeet Idris (Henoch) gehaald. In het Boek des Oprechten wordt uitvoerig ingegaan op Henoch,s leven en zijn lessen aan de mensen over de wegen des Heren. In hoofdstuk drie van dit boek wordt over Henoch het volgende geschreven.
Het boek des Oprechten
1. En
Henoch leefde vijf en zestig jaar en hij verwekte Methusalah; en Henoch
wandelde met God, nadat hij Methusalah verwekt had en hij diende de Here, en
wende zich af van al het kwaad dat de mensen bedreven.
2. En
de ziel van Henoch ging geheel op in de onderrichtingen van de Heer in kennis
en inzicht, en wat wijs was. Hij zonderde zich af van de mensenkinderen; en
vele dagen verborg hij zich voor hen.
3. En
jaren later, terwijl hij de Heer diende, en voor Zijn aangezicht
bad in zijn huis, riep een engel des Heren vanuit de hemel tot hem, en hij zei:
"Hier ben ik ".
4. En
de engel sprak: "Sta op, ga uit uw huis en van de plaats waar gij u verborgen hebt, en vertoon u aan de kinderen der
mensen, opdat gij hun de wegen zult leren die zij hebben te gaan en de werken
die zij moeten doen om in de wegen des Heren te wandelen".
5. En
Henoch stond op naar het woord des Heren, en verliet zijn huis, de plaats en
het vertrek waarin hij zich verborgen had; en hij ging naar de kinderen der
mensen en onderwees hun in de wegen des Heren, en riep in die tijd de kinderen
der mensen bijeen en onderwees hun in de leer van de Heer
6. En
hij beval dat het overal bekent moest worden gemaakt waar mensen woonden, met
de woorden: "Waar is de man die de wegen des Heren en de goede werken
wenst te kennen? Laat hij tot Henoch komen".
7. En
alle kinderen der mensen kwamen bij hem samen, want allen die deze dingen
begeerden gingen tot Henoch, en Henoch regeerde over de kinderen der mensen
naar het woord des Heren, en zij kwamen tot hem en bogen zich voor hem neer en
luisterden naar zijn woord.
8. En
de Geest van God was op Henoch, en hij leerde al zijn mensen de wijsheid Gods
en Zijn wegen, en de kinderen der mensen dienden de Heer al de dagen van
Henoch, en zij kwamen om naar zijn wijsheid te horen.
9. En
al de koningen van de kinderen der mensen, allen kwamen met hun prinsen en
rechters tot Henoch toen zij van zijn wijsheid hoorden, en zij bogen zich voor
hem neer, en eisten van hem dat hij over hen regeerde waarin Henoch toestemde.
10. En
zij vergaderden overal, honderd en dertig koningen en prinsen, en zij maakten
Henoch koning over zich en allen waren onder zijn macht en gezag.
11. En
Henoch onderwees hun wijsheid, wetenschap en de wegen des Heren en hij maakte
vrede onder hen, en vrede was over de gehele aarde tijdens het leven van
Henoch.
12. En
Henoch regeerde over de zonen der mensen twee honderd en drie en veertig jaar,
en hij deed recht en gerechtigheid ten aanzien van al zijn mensen en hij leidde
hun in de wegen des Heren.
13. En
dit zijn de nakomelingen van Henoch, Methusalah, Elisha en Elimelech, drie
zonen; en hun zusters waren Melca en Nahmah, en Methusalah leefde 187 jaar toen
hij Lamech verwekte.
14. Toen
Lamech 56 jaar oud was stierf Adam; 930 jaar oud was hij toen hij stierf, en
zijn twee zonen, met Henoch en diens zoon Methusalah begroeven hem met pracht
en praal, zoals gebruikelijk is bij koningen in de grot die God hem gewezen
had.
15. En
op die plaats treurden en weenden al de kinderen der mensen om Adam, daarom is
dat onder de mensenkinderen een gewoonte geworden tot op deze dag.
16. En
Adam stierf omdat hij van de boom der kennis had gegeten: en hij en zijn
kinderen na hem, zoals God had gesproken.
17. En
in het jaar van Adam, s dood, het 243 ste jaar van de regering van Henoch
besloot Henoch zich af te zonderen van de kinderen der mensen en verborg hij
zich, evenals voorheen om God te dienen.
18. En zo
deed Henoch, maar hij verborg zich niet blijvend voor hen, maar hij zonderde
zich drie dagen van de kinderen der mensen af en ging dan een dag tot hen.
19. En gedurende de drie dagen dat hij in zijn kamer was, bad hij,
en prees hij de Here God, en op de dag dat hij tot zijn onderdanen ging en aan
hen verscheen, onderwees hij hun de wegen des Heren en alles wat zij hem
vroegen over de Heer vertelde hij hun.
20. En
op deze wijze deed hij het vele jaren; naderhand evenwel
verborg hij zich 6 dagen en verscheen dan aan zijn volk eens in de zeven dagen;
en daarna eenmaal per maand, en vervolgens eens per jaar, tot al de koningen
prinsen en mensenkinderen naar hem zochten en verlangend waren het aangezicht
van Henoch weer te zien en zijn woord te horen; maar zij konden het niet, want
al de mensenkinderen waren zeer bevreesd voor Henoch, en zij vreesden hem te
naderen vanwege de Goddelijke glans die over zijn gezicht lag; daarom kon
niemand hem aanzien, uit angst dat hij bestraft zou worden en zou sterven.
21. En
al de koningen en prinsen besloten de kinderen der mensen te verzamelen om tot
Henoch te gaan, in de hoop dat zij allen hem zouden mogen spreken, als hij in
hun midden zou komen, en aldus deden zij.
22. En
de dag kwam dat Henoch verscheen en allen verzamelden en tot hem kwamen, en
Henoch sprak de woorden des Heren tot hen en hij bracht hen wijsheid en kennis
bij, en zij bogen zich voor hem neer en zeiden:"Moge de koning leven, moge
de koning leven"!
23. En
enige tijd later, toen de koningen en prinsen en de mensenkinderen tot Henoch
spraken en Henoch hen onderwees in de wegen des Heren, zie, een engel des Heren
riep vanuit de hemel tot Henoch en wilde hem in de hemel brengen om hem over
Gods zonen te laten regeren, zoals hij geregeerd had over de mensenkinderen op
aarde.
24. In
de tijd dat Henoch dit hoorde ging hij heen en verzamelde al de bewoners der
aarde en bracht hun wijsheid en kennis bij en gaf hun goddelijk onderricht, en
zei tot hen: "Ik ben geroepen om naar de hemel op te stijgen, maar ik weet
niet op welke dag ik moet gaan".
25. Daarom
wil ik u voordat ik u verlaat nu onderwijzen in wijsheid en kennis en wil ik u
richtlijnen geven hoe gij op aarde moet handelen om te
kunnen leven; en zo deed hij.
26. En
hij leerde hun wijsheid en kennis en gaf hun onderricht, en vermaande hen, en hij
stelde voor hen reglementen en rechtsverordeningen op om zich daaraan op aarde
te houden en hij stichtte vrede onder hen, en hij leerde hun aangaande het
eeuwige leven, en verbleef enige tijd bij hen om hun al deze dingen te leren.
27. En
in die tijd gingen de kinderen der mensen met Henoch om, en Henoch sprak tot
hen, en zij keken naar boven en zagen de verschijning van een groot paard dat
vanuit de hemel neerdaalde, en het paard liep in de lucht.
28. En
zij vertelden Henoch wat zij gezien hadden, en Henoch zei tot hen: "Voor
mij daalt dit paard op aarde neer: de tijd is gekomen dat ik u moet verlaten en
gij zult mij niet meer zien".
29. En
op dat moment daalde het paard neer en stond voor Henoch, en alle
mensenkinderen die daar bij Henoch waren, zagen het.
30. En
weer gaf Henoch het bevel om het volgende bekend te maken: Waar is de man die
de wegen van de Here God wenst te kennen, laat hem nu tot Henoch komen voordat
hij van ons weggenomen wordt.
31. En
al de mensenkinderen verzamelden zich en kwamen die dag tot Henoch; en al de
koningen van de aarde met hun prinsen en raadgevers bleven die dag bij hem; en
toen leerde Henoch de zonen der mensen wijsheid en kennis, en gaf hun goddelijk
onderricht; en hij smeekte hen de Heer te dienen en Zijn wegen te bewandelen al
de dagen van hun leven, en hij ging voort met vrede onder hen te stichten.
32. En
hierna stond hij op en reed op het paard; en hij vertrok vandaar en al de
mensenkinderen volgden hem, ongeveer 800.000 man en zij gingen een dagreis met
hem.
33. En de
tweede dag zei hij tot hen: "Keer terug tot uw tenten, waarom wilt gij meegaan, misschien zult gij sterven". En sommigen
verlieten hem, maar degenen die bleven gingen zes dagreizen ver met hem mee; en
Henoch zei iedere dag tot hen, dat zij terug moesten keren tot hun tenten,
opdat zij niet zouden sterven; maar zij wilden niet terugkeren en gingen met
hem mee.
34. En
op de zesde dag bleven enige mannen bij hem en klampten zich aan hem vast, en
zeiden: "Wij willen met u gaan naar de plaats waar gij
heen gaat; zo waar de Heer leeft, alleen de dood kan ons scheiden".
35. En
zij drongen er zo zeer op aan om met hem mee te gaan, dat hij niet langer tot
hen sprak, en zij volgden hem en wilden niet terugkeren.
36. En toen de koningen teruggekeerd waren, zorgden
zij dat er een volkstelling werd gehouden, teneinde te weten hoeveel mensen er
nog bij Henoch waren; en op de zevende dag steeg Henoch in een wervelwind met
vurige paarden en wagens ten hemel.
Hoofdstuk 4
1. En
al de dagen dat Henoch op aarde leefde waren 365 jaar.
2. En toen Henoch ten hemel was gevaren stonden al de
koningen der aarde op en namen Methusalah zijn zoon en zalfden hem en zorgden
ervoor dat hij koning werd in de plaats van zijn vader.
3. En
Methusalah handelde oprecht in de ogen van God, zoals zijn vader Henoch hem
geleerd had, en ook hij onderwees de mensenkinderen wijsheid en kennis en de
vreze Gods gedurende zijn hele leven, en hij week niet naar links noch naar
rechts af van de goede weg.
De opname van Henoch doet denken aan de opname van Elia, zoals beschreven in 2 Koningen 2:11. Beiden stijgen in een wervelwind (storm) op ten hemel in een vurige wagen met vurige paarden.
De vraag die velen zich hebben gesteld is, waarom men bij de samenstelling van de Canon, het "Boek van Henoch" niet heeft opgenomen terwijl alle schrijvers van het Nieuwe Testament er mee vertrouwt waren. Men citeerde vrijelijk uit dit boek waaruit blijkt dat de gegevens hierin als volkomen geïnspireerd werden beschouwd. Zo schreef bijvoorbeeld Judas, een van de dienstknechten van de Here Jezus over een profetie die door Henoch is uitgesproken.
Judas 1:14-15 Ook
over hen heeft Henoch, de zevende van Adam af, geprofeteerd zeggende zie, de
Here is gekomen met Zijn heilige tienduizenden om over allen de vierschaar te
spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken, die zij
goddeloos bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars
tegen Hem gesproken hebben.
Hoe wist Judas nu wat Henoch had geprofeteerd? In de Bijbel wordt deze profetie nergens genoemd. Waar haalt Judas deze woorden dan vandaan? Sommige bijbeldeskundigen menen dat Judas dit door een openbaring van de Heilige Geest had ontvangen, maar een dergelijke gedachte is niet juist want deze profetie staat in werkelijkheid in hoofdstuk 1:9 van het Boek van Henoch vermeld, en Judas moet hiermee bekend zijn geweest. Hier liggen duidelijk de bewijzen dat de apostelen bepaalde profetieën uit dit boek hebben weergegeven. Het feit dat zelfs de discipelen van de Here Jezus daaruit vrijmoedig citeerden moet voldoende waarborg zijn dat dit boek door hen als volkomen betrouwbaar werd erkend. Bovendien blijkt uit historische bronnen overduidelijk dat het Boek van Henoch bij de eerste christenen de waarde bezat van een canoniek werk. Het Concilie van Carthago stelde in 397 nC een definitieve lijst van de Canon op en kende alleen nog de daarop voorkomende geschriften goddelijke waarde toe. Waarom het Boek des Oprechten en het Boek van Henoch niet zijn opgenomen is voor vele bijbeldeskundigen nog steeds een raadsel.
Nadat het Boek van Henoch in
de vierde eeuw in diskrediet is geraakt werden eerst veel later gedeelten van
dit verloren gegane werk weer teruggevonden. Het meest volledige gedeelte is
geschreven in de Ethiopische taal en werd in 1773 teruggevonden in Abessinië,
het hedendaagse Ethiopië, terwijl andere vondsten in het Aramees, Hebreeuws,
Latijn of Grieks waren geschreven. De oorspronkelijke taal van het boek is
evenals het "Boek van Daniël" deels Aramees, deels Hebreeuws. Tussen
deze talen ligt een grote verwantschap en men heeft hier waarschijnlijk te doen
met vertalingen vanuit het Hebreeuws in het Aramees en omgekeerd, aldus
taalgeleerden. Uit de weergevonden delen heeft men gepoogd
opnieuw een volledig Boek van Henoch samen te stellen. De inhoud van dit Boek
is voor een deel apocalyptisch en bestaat verder uit een hele serie profetieën
van Henoch waaronder; Het toekomstige lot van de Goddelozen en de
Rechtvaardigen. "De opstanding van de doden" "Het
gericht over de gevallen engelen" "De komst van de Messias"en
"Het nieuwe Jeruzalem".
Een van de hoofdstukken betreft de kwestie van de gevallen engelen, de zonen der hemelen die zich vrouwen uit de mensenkinderen hadden verkozen en reuzen hadden verwekt, een gebeurtenis die ook in Genesis 6:1-4 beschreven staat. In een ander hoofdstuk staan de oordelen die over de gevallen engelen zijn uitgesproken. Ook Judas en Petrus maken melding over de ontrouw van deze engelen en de oordelen die over hen zijn uitgesproken.
Judas 1:6 en dat
Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning
verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder
donkerheid heeft bewaard gehouden.
2 Petrus 2:4 Want
indien God engelen, die gezondigd hadden niet gespaard heeft maar hen, door hen
in de afgrond te werpen, aan krochten der duisternis heeft overgegeven om hen
tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft…..
Uit deze teksten blijkt al weer, dat toen Petrus en Judas hun brieven schreven de gelovigen door het Boek van Henoch met de geschiedenis van de gevallen engelen en hun lot, op de hoogte waren en een enkele verwijzing daarna voor hen reeds voldoende was.Men was in de vroegste christentijd unaniem van oordeel, dat met de "Zonen Gods " als genoemd in het Boek van Henoch en in Genesis, geen normale mensen waren bedoeld. Henoch vermeldt vele malen dat engelen de hoge hemelen en de heilige plaatsen hadden verlaten en met vrouwen hadden gedaan wat ook de mensenkinderen deden. Dat daaruit de geslachten der demonen zijn ontstaan, was eveneens een algemeen bekende waarheid. De bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (1e eeuw n.Chr) vermelde in zijn eerste boek, hoofdstuk 3: "De nakomelingen van Seth die gedurende zeven geslachten godvrezend waren, zijn ontaard geworden, Gods misnoegen tegen zich opwekkende; vooral vermeerderden de misdaden, toen vele engelen Gods zich met vrouwen begonnen te vermengen; de daden van hen, die daaruit voortkwamen waren gelijk aan die, welke de Grieken over de reuzen vertellen". Flavius Josephus schrijft in ‘Joodse oudheden’1:73: “vele engelen van God verenigden zich met vrouwen en verwekten bij hen hoogmoedige zoons die , vol vertrouwen als ze waren op hun macht, minachting toonden voor alles wat goed was.
Flavius
Josephus
De hele Griekse mythologie is een lange opsomming van de daden van deze reuzen. Overal op aarde duiken verhalen over reuzen op bij de oude volken. Hun aanwezigheid laat zich bewijzen door vondsten van beenderen van soms meer dan drie meter lange wezens. Overal op aarde zijn de restanten te zien van megalithische steden en andere bouwwerken die door hen zijn neergezet. Dit waren de "Geweldigen uit de voortijd "mannen van naam, aldus Genesis 6:1-4. Deze bijbeltekst sluit naadloos aan bij hetgeen in het Boek van Henoch over de reuzen geschreven staat. Hieronder volgen een aantal fragmenten uit dit boek, te beginnen met hoofdstuk 6 waarin de val van de engelen wordt besproken.
De val van de engelen
Hoofdstuk 6
1. En
het geschiedde, toen de mensenkinderen zich in die dagen hadden vermenigvuldigd,
dat hen mooie en knappe dochters geboren werden.
2. En
de engelen, de zonen der hemelen, zagen hen en hun begeerte ging naar hen uit.
En zij zeiden tot elkaar: "Komt, laten wij ons vrouwen kiezen uit de
mensenkinderen en kinderen verwekken"!
3. En
Semjâsâ, de overste van die engelen, sprak tot hen: "Ik ben bevreesd; gij zult toch niet van plan zijn deze daad ten uitvoer te
brengen en mij dan alleen deze grote zonde te laten boeten".
4. Toen
antwoordden zij allen hem en zeiden: "Wij willen allen een eed zweren en
ons door vervloekingen aan elkaar verplichten dit plan niet op te geven, maar
het tot uitvoer te brengen".
5. Toen legden zij allen met elkaar de eed af en verplichten zich
daartoe onder vervloekingen.
6. En
totaal waren het er twee honderd. En zij daalden af op Ardis, dat is de top van
de berg Hermon; en zij noemden de berg Hermon, omdat zij daarop gezworen hadden
en vervloekingen onder elkaar hadden geuit.
7. En
dit zijn de namen van hun oversten: Semjâzâ, hun leider, Urâkibarâmêêl,
Akibêêl, Tâmiêl, Râmuêl, Dânêl, Ezêqêêl, Sarâqujâl, Asâêl, Armers, Batraal,
Anâni, Zaqêbê, Samsâvêêl, Sartaêl, Turêl, Jomjâêl en Arâzjâl.
8. Dit
zijn de leiders van de tweehonderd engelen, en al de anderen schaarden zich
achter hen.
Hoofdstuk 7
1. En
zij namen zich vrouwen, en ieder koos er een voor zich uit, en zij hadden
gemeenschap met hen en vermengden zich met hen, en leerden hen tovermiddelen en
bezweringen, en maakten hen bekend met het snijden van wortelen en planten.
2. Zij
werden echter zwanger en baarden grote reuzen, wier lengte drieduizend el was
(drie meter)
3. Deze
verbruikten de gehele opbrengst van de mensen, totdat de mensen zich niet meer
konden voeden.
4. Toen
vergrepen de reuzen zich aan de mensen en aten hen op.
5. En
zij begonnen zich te bezondigen aan de vogels en de dieren en de reptielen, een
aan de vissen, en verslonden het vlees van elkander en
dronken het bloed.
6. Toen
klaagde de aarde over de onrechtvaardigen.
Hoofdstuk 8 en 9 beschrijven de toenemende angst onder mensen over het gedrag van de reuzen en de klacht hierover van de aartsengelen bij de Allerhoogste. Hoofdstuk 10 beschrijft het oordeel wat over hen is uitgesproken.
Hoofdstuk 10
1. Toen
sprak de Allerhoogste, de Grote en Heilige, en zond Uriël naar de zoon van
Lamech (Noach), en zei tot hem:
2. Zeg
hem in Mijn naam: "Verberg u"! en openbaar hem het naderende einde.
Want de gehele aarde zal ten onder gaan en een watervloed zal weldra over de
gehele aarde komen, en al wat daarop is zal ten ondergaan.
3. En
onderwijs hem nu, opdat hij ontkome en zijn zaad
behouden blijft voor de gehele aarde!
4. En wederom sprak de Heer tot Raphaël: "Bind Azâzêl (satan)
aan handen en voeten en leg hem in de duisternis (2 Petrus 2:4-5); maak een
opening in de woestijn die in Dudâêl is, en leg hem erin.
5. En
leg ruwe puntige stenen op hem en bedek hem met duisternis, zodat hij daar voor
altijd blijft. En bedek zijn gezicht, opdat hij het licht niet aanschouwe!
6. En
op de dag van het grote gericht moet hij in het vuur (de poel) worden geworpen.
7. En
genees de aarde, die door de engelen verdorven is, en kondigt gij de genezing der aarde aan, namelijk dat Ik haar zal
genezen en dat niet alle mensenkinderen zullen tenonder gaan tengevolge van het
geheim dat door de wachters (gevallen engelen) is bekend gemaakt en door hun
zonen is onderwezen.
8. En
de gehele aarde werd verdorven door het werk van Azâzêl: "Reken hem alle
zonden toe"!
9. En
tot Gabriël zei de Heer: "Begeef u tot de bastaarden en de verworpenen en
tot de uit hoererij geboren kinderen: en verdelg de hoerekinderen en de
kinderen van de wachters onder de mensen: Zet hen tegen elkaar op,zodat ze
elkaar door strijd ten gronde richten: want een lang
leven zullen zij niet hebben.
10. En
zij zullen u bidden, maar hun vaders zullen voor hen niets bereiken, ofschoon
zij hopen op een eeuwig leven, en dat ieder van hen vijfhonderd jaar zal leven.
11. En
tot Michaël zei de Heer: "Brengt het bericht over aan Semjâzâ en zijn
soortgenoten, die zich met de vrouwen verbonden hebben om zich met hen te
verderven in al hun onreinheid.
12. Wanneer
al hun zonen elkaar gedood hebben en zij de ondergang van hun geliefden zullen
hebben gezien, bind hen dan vast onder de heuvelen der aarde gedurende zeventig
geslachten, tot aan de dag van hun gericht en hun voleinding, totdat het
laatste gericht zal worden gehouden voor alle eeuwigheid. (Openbaring 20: 7 t/m
10)
13. In
die dagen zullen zij naar de vurige afgrond worden gebracht, naar de kwelling
en de gevangenis waarin zij voor eeuwig zullen worden opgesloten.
14. En
al wie veroordeeld en vernietigd zal worden zal van die tijd af met hen gebonden
worden tot aan het einde van alle geslachten.
15. En
vernietig alle wellustige zielen, en de kinderen van de wachters omdat zij de
mensen mishandeld hebben.
16. Vernietig
al het verkeerde van het aardoppervlak, en laat ieder boos werk ophouden te
bestaan: en laat de plant der gerechtigheid en van het recht verschijnen: en
het werk zal tot zegen worden: de werken van gerechtigheid en recht zullen voor
eeuwig in waarheid en vreugde geplant worden.
De verzen 17t/m22 van dit hoofdstuk gaan over het toekomstige Vrederijk onder Koningschap van de Messias.
17. En
dan zullen alle rechtvaardigen ontkomen, en zij zullen in leven blijven, totdat
zij duizenden kinderen voortbrengen, en al de dagen van hun jeugd en hun
ouderdom zullen in vrede voleindigen.
18. In
die dagen zal de gehele aarde in gerechtigheid bebouwd worden en zij zal geheel
met bomen beplant worden en zij zal vol zegen zijn.
19. Alle
begeerlijke bomen zal men op haar planten. De wijnstok die daarop geplant wordt
zal in overvloed vrucht dragen. En van alle zaden, die daarop gezaaid worden
zal een maat tienduizend dragen, en een maat olijven zal tien persen olie
geven.
20. En
reinig gij de aarde van alle gewelddadigheid en van
alle ongerechtigheid, en van alle zonde, en van alle goddeloosheid: en doe alle
onreinheid die op de aarde bedreven wordt van de aarde verdwijnen.
21. En
alle mensenkinderen moeten rechtvaardig worden en alle volkeren moeten Mij eer
bewijzen en Mij prijzen, en allen zullen Mij aanbidden.
22. En
de aarde zal rein zijn van elk verderf en van iedere zonde en van ieder straf
en van alle ellende; en Ik zal het er niet nogmaals
over doen komen, van geslacht tot geslacht, tot in eeuwigheid.
Hoofdstuk 11
1. En
in die dagen zal Ik de voorraadkamers van zegen, die in de hemel zijn, open
doen om ze op aarde te laten neerkomen, over het werk en de arbeid der
mensenkinderen.
2. Vrede
en recht zullen zich paren gedurende alle dagen van de wereld en alle
geslachten der aarde.
Hoofdstuk 46 “De Oude van
dagen en de Zoon des mensen”
1. En daar zag ik Iemand, een Oude van dagen,en Zijn hoofd was wit als
wol,en bij Hem was een Ander, Wiens gelaat als dat van
een mens was, en Zijn gelaat was vol lieflijkheid, gelijk aan dat van de
heilige engelen.
2 En ik vroeg de engel die met mij meeging en
mij al de verborgen dingen toonde, naar die Mensenzoon, wie Hij was, en vanwaar
Hij was en waarom Hij de Oude van dagen vergezelde?
3 En hij antwoorde mij en sprak
tot mij: deze is de Zoon der mensen die de gerechtigheid heeft,bij Wien de
gerechtigheid woont,en Die alle schatten van dat wat
verborgen is openbaart, omdat de Heer der geesten hem heeft verkozen, wiens
leven voor de Heer der geesten in eeuwigheid alles heeft overtroffen door
rechtschapenheid.
4 En deze Zoon der mensen, Dien gij hebt gezien, zal de koningen en machtigen op hun
legerstede in beroering brengen en de geweldigen op hun tronen, en Hij zal de
teugels van de geweldigen verbreken en de tanden der zondaren verbrijzelen.
5 En Hij zal de koningen van hun tronen en uit hun rijken stoten omdat
zij Hem niet verhogen en Hem niet prijzen, noch met dankbaarheid erkennen van
waar hen het rijk gegeven is.
6 En Hij zal het gelaat van de geweldigen
verstoten, en zullen met schaamrood vervuld worden.Hun woning zal duisternis
zijn en wormen hun legerstede, en zij zullen geen hoop hebben om van hun
legerstede op te staan, omdat zij de Naam van de Heer der geesten niet verhogen.
7 En er zijn er, die de sterren des hemels beheersen en hun handen
verheffen tegen de Hoogste, en die de aarde vertrappen en op haar wonen, zij
van wie alle handelingen ongerechtiheid zijn en ongerechtigheid openbaren, wier
macht op rijkdom rust, en wier geloof de goden gelt, die zij met hun handen
gemaakt hebben, en de naam van de Heer der gessten hebben zij verlocchend.
8 En zij zullen worden verdreven uit hun huizen van Zijn daar
vergaderde gemeente en van de gelovigen, die vertrouwen op de Naam van de Heer
der geesten.
Hoofdstuk 51 behandelt de opstanding der doden, en de scheiding tussen rechtvaardigen en goddelozen bij het gericht.
Hoofdstuk 51
1. En
in die dagen zal de aarde teruggeven wat haar was toevertrouwd. En ook het
dodenrijk zal teruggeven wat het was toevertrouwd, namelijk dat wat het
ontvangen had. En de hel zal teruggeven wat hij verschuldigd is.
2. En
Hij zal de rechtvaardigen en heiligen onder hen uitkiezen, want de dag is
gekomen dat zij gered zullen worden.
3. En
de uitverkorene zal in die dagen op zijn troon zitten. En alle geheimen van de
wijsheid zullen als gedachten uit zijn mond stromen. Want de Heer der geesten
heeft het hem gegeven en heeft hem verheerlijkt.
4. En
in die dagen zullen de bergen springen als rammen. En de heuvelen huppelen als
lammeren, die met melk verzadigd zijn; En zij zullen allen engelen in de hemel
worden. Hun gelaat zal stralen van vreugde.
5. Omdat
in die dagen de Uitverkorene is opgestaan. En de aarde zich zal verheugen. En
de rechtvaardigen zullen op haar wonen. En de uitverkorenen op haar lopen en
wandelen.
De laatste
strijd van de heidense machten tegen Israël wordt beschreven in hoofdstuk 56.
Hoofdstuk 56
6. En
in die dagen zullen de engelen zich verzamelen en hun gelaat
naar het oosten richten, naar de Parthen en de Meden: om daar onder de koningen
een beweging te doen ontstaan, zodat een geest van opwinding over hen komt. En
zij zullen van hun tronen oprijzen, zodat ze plotseling als leeuwen uit hun
schuilhoeken tevoorschijn komen, als hongerige wolven temidden van hun kudde.
7. En
zij zullen optrekken en het land van Zijn uitverkorenen betreden. En het land
van Zijn uitverkorenen zal voor hen een dorsvloer en een weg zijn:
8. Maar
de stad van Mijn rechtvaardigen zal een hindernis worden voor hun paarden, en
zij zullen strijd gaan voeren tegen elkander (Ezechiël
38:21) En hun rechterhand zal zich krachtig tegen henzelf keren. En niemand zal
zijn naaste en zijn broeder kennen, noch de zoon zijn vader of zijn moeder.
Totdat door hun slachting het aantal lijken niet meer te tellen zal zijn.
(Ezechiël 39:12-13) En het strafgericht over hen niet tevergeefs zal zijn.
9. In
die dagen zal het dodenrijk zijn muil openen, en zij zullen daarin neerdalen.
(Ezechiël 39:11). En zo zullen zij aan hun eind komen; Het dodenrijk zal de
zondaren voor het aangezicht der uitverkorenen
verslinden.
Hoofdstuk 63
“Het berouw van de koningen en machtigen is tevergeefs”
1 En in die dagen zullen de machtigen en de
koningen, die de aarde in bezit hebben,Hem smeken om
hen een weinig uitstel te geven van Zijn strafengelen, aan wie zij overgeleverd
werden, opdat zij zich voor de Heer der geesten zouden kunnen neer buigen en
Hem aanbidden en hun zonden voor Hem belijden.
2 En zij zullen de Heer der geesten prijzen
en roemen en zeggen: “Geprezen zij Hij, de Heer der
geesten en de Heer van de koningen,De Heer van de machtigen en de Heer der
Heren,de Heer der heerlijkheid en de Heer van de wijsheid.
3 En groots is Uw macht in iedere
verborgenheid van geslacht tot geslacht, en Uw heerlijkheid van eeuwigheid tot
eeuwigheid: Al Uw geheimen zijn groot en ontelbaar, en Uw gerechtigheid is niet
te berkenen.
4 Nu hebben wij erkend, dat wij de Heer der
koningen en Hem die koning is over alle koningen, behoren te roemen en te
prijzen.”
5 En zij zullen zeggen: “O, dat ons een
ogenblik van rust gegeven mocht worden, opdat wij Hem zullen roemen en Hem
danken en Hem prijzen en Hem geloven vanwege Zijn heerlijkheid!
6 En nu smachten wij naar een klein
ogenblik van rust,maar vinden het niet:wij worden
weggedreven en ontvangen geen rust; Hetlicht is voor onbs verdweenen, en voor
altijd en eeuwig is duisternis onze verblijfplaats.
7 Want wij hebben niet in Hem geloofd, en
de Naam van de Heer der koningen niet geroemd en de Heer niet groot gemaakt
vanwege al Zijn daden,maar onze hoop was gevestigd op de scepter van ons
koninkrijk,en onze heerlijkheid.
8 En op die dag van onze nood en onze
benauwdheid redde Hij ons niet. En wij vinden geen rust om te geloven dat
onze Heer waarachtig is in al Zijn doen en in al Zijn gerichten en Zijn recht,
en zonder aanzien des persoons recht spreekt.:9 En ter wille van onze werken
zullen wij voor Zijn aangezicht vergaan, en al onze
zonnden zijn rechtvaardig gesteld.”
10 Nu zullen ze bij zichzelf zeggen: “Onze
ziel is verzadigd van ongerechtigheden, maar zij voorkomt niet, dat wij in de
vlam van de hellepijn moeten afdalen.”
11 En daarna zal hun aanblik vol duisternis
en schande zijn voor die Zoon des mensen, en zij zullen verstotenworden van
voor Zijn aangezicht,en het zwaard zal in hun midden
wonen voor Zijn aangezicht.
12 En de Heer der geesten sprak aldus: “Dit
is voor het aangezicht van de Heer der geesten de
verordening en het gericht over de machtigen en de koningen en de hooggplaatse
personen en hen, die de aarde beheersen.”
Tot zover een aantal fragmenten uit het Boek van Henoch dat in totaal 108 hoofdstukken omvat en wat eindigt met het wenen van de zondaren en het stralen van de rechtvaardigen die de Here lief hebben gehad en Zijn naam hebben geprezen. Opvallend aanwezig zijn de overeenkomsten tussen het Nieuwe Testament en het Boek Henoch betreffende de Messias, de Zoon des Mensen genoemd, het bijpassende Oordeel en het Nieuwe Jeruzalem.
De Here Jezus heeft beloofd, dat de Geest der waarheid de Zijnen de weg zou wijzen tot de volle waarheid. Dat is dezelfde Geest die ook het onderscheid geeft van hetgeen wel en dat wat niet door Hem geschreven is. De Bijbel vermaant ons alle dingen te onderzoeken en het goede te behouden. Dat is niet wat de "Boze"wil. Die wil ons van kernwaarheden afhouden door middel van oordelen en meningen over alles waar Gods Geest op rust.
Terug naar: Inhoud