Het
Lam en zijn vrijgekochten
Door:
Franklin ter Horst
Met dank aan het Bijbelstudieteam Jur van Calkar en Simonida Dijkhuis-Nijhof voor hun medewerking aan deze Bijbelstudie.
Net als Openbaring
7 is er in hoofdstuk 14 opnieuw
sprake van het getal 144.000. Johannes gaat in dit hoofdstuk verder met zijn
beschrijving van het Lam en de vrijgekochten. Ook wordt hij
als het ware verplaatst om te kunnen zien wat God hem toont over de komende Dag
des Heren. Dat is immers de inhoud van het boek Openbaring, de
openbaar-wording, de zichtbaar-wording van Jezus/Yeshua en alle verschijnselen
en ontwikkelingen die daarmede samenhangen.
Openbaring 14:1-5 “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk…”
In het eerste deel van hoofdstuk 14 geen beschrijving van allerlei oordelen want die komen in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde. De eerste tekstdelen zijn een vooruitblik op het aanbreken van het komende Messiaanse vrederijk.
De berg Sion
Het Lam staat
hier op de berg Sion. Het is de plaats die God van oudsher heeft verkozen om er
Zijn heiligdom te plaatsen en er de zetel van het koningschap van David te
vestigen. Dat was de berg waarop Jeruzalem gebouwd was en van
waaruit Jezus/Yeshua deze wereld weer regeren zal.
Jeruzalem is de enige stad ter wereld die God "Mijn stad" heeft genoemd. De stad werd gekozen om een eeuwige en goddelijke waarheid te vertegenwoordigen en Gods licht aan deze wereld over te dragen. De naam wordt voornamelijk met de tempelberg als Huis Gods in verband gebracht. Naar Sion gaan betekent tot God in de tempel gaan en God daar dienen. De redder zal uit Sion komen.
Precies zoals
God beloofd heeft zal Hij ieder redden die Hem aanroept:
Joël 2:31 “En het
zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden,
want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft;
en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.”
Joël 3:16 “En de Here brult uit Sion
en verheft zijn stem uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de Here is
een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls.”
Sion is het door God beschermde aardse Jeruzalem. De samenhang tussen
de verschijning van het Lam met de 144.000 op de berg Sion en het “wonen”van de
Here aldaar terwijl Hij de volken, die vijanden van Juda en Israël ook aldaar
richt, is volkomen duidelijk.
Oorspronkelijk is “Sion” het aller-oudste deel van de stad Jeruzalem, waarop de vestingwerken van de oorspronkelijke bewoners, de Jebusieten waren gebouwd. Toen Jeruzalem in de loop van de tijd uitgebreid werd, hield dit oude gedeelte de naam “Stad van David”. Later werd de naam “Sion”geldig voor de hele stad en nog later zelfs voor heel Israël. Psalm 132 onderstreept nog eens de unieke en belangrijke rol die de stad in het godsdienstige leven van de kinderen van Israël vervulde en zal vervullen:
Psalm 132: 13-14 “Want de Here heeft
Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd: Dit is Mijn rustplaats
voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd.”
De berg Sion is de plaats waar het Lam de overgebleven rest van Israël bij Zijn wederkomst verzamelt, nadat Hij hun vijanden heeft vernietigd zoals ook in Micha te lezen staat:
Micha 4:1-2 “En
het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des
Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de
heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, en
vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des
Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen
en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des
Heren woord uit Jeruzalem.”
Jeremia 31:6 “Want
de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat
ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God!”
Ook de profeten Jesaja en Zefanja vertellen over een heilrijke
toekomst voor Israël:
Jesaja 46:13 “Ik breng mijn
gerechtigheid nabij, zij is niet ver, en mijn heil zal niet vertoeven; Ik geef
in Sion heil, aan Israël mijn luister.”
Zefanja 3:14-15 “Jubel, dochter van Sion;
juich, Israël; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van
Jeruzalem! De Here heeft uw gerichten weggenomen, Hij
heeft uw vijand weggevaagd. De Koning Israëls, de Here, is in uw midden; gij
zult geen kwaad meer vrezen.”
Dan
zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat in Romeinen:
Romeinen 11:26 “…en aldus zal gans Israël behouden worden,
gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal
goddeloosheden van Jakob afwenden.”
Van
“heel Israël”is natuurlijk pas sprake als God na de loutering zegt “dit is Mijn
volk”:
Zacharia 13:8-9 “In het gehele land,
luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest
geven, maar een derde zal daarin overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur
brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals
men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik
zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God.”
Romeinen 9:6 zegt: “Want niet allen,
die van Israël afstammen, zijn Israël”en Jesaja zegt in 59:20 “Maar als
Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren,
luidt het woord des Heren.”
Dit
overblijfsel bestaat uit degenen die zich bekeerd hebben en die God trouw zijn
gebleven. Tot dit “hele Israël”behoren ook de ware gelovigen uit de volken:
Galaten 3:29 “Indien gij nu van
Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.”
Jesaja 11:11 “En het zal te dien
dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de
rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam,
Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee.”
Deze mensen mogen voor altijd bij God zijn. Dit is weer een van
de overwinningstekenen die de oordeelsvisioenen afwisselen. Er is geen dreiging
meer van de kant van de antichrist en zijn leger. Deze verlosten komen uit de
tijd van de grote verdrukking, en uit de beschrijving die van hen gegeven
wordt, valt op te maken dat ze God tijdens deze verschrikkelijke periode trouw
gebleven zijn. Ze worden hier vooraf al gezien zoals ze dan zullen zijn, met op
hun voorhoofden de naam van het Lam en de naam van Zijn Vader.
De donderslagen
Openbaring 14:2 “En
ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van
zware donder.”
De donderslagen worden in het oordeel dikwijls aan de hemelse stemmen
verbonden. Het zijn de oudsten en de vier levende wezens (dieren) die de citers
hebben, maar ook de overwinnaars van het beest en van zijn beeld die voor de
glazen zee staan, dat wil zeggen: die in de hemel zijn. Het zijn gelovigen die
zich in de hemel bevinden en voor de troon hun loflied zingen. Dit gebeuren werd al vooraf geschaduwd bij de inwijding
van de tempel in 2 Kronieken 5:12 en de Levieten, te weten alle zangers onder
hen, Asaf, Heman, Jeduthun, hun zonen en hun broeders, in fijn linnen gekleed,
met cimbalen, met luiten en harpen, stonden ten oosten van het altaar, en met
hen tot honderdtwintig priesters toe, die op trompetten bliezen. De stem van vele wateren doet ook denken aan een tekst van de profeet
Ezechiël waar de door hem beschreven wezens (cherubim) zoveel overeenkomst
hebben met de dieren uit Openbaring
4:
Ezechiël
1:24 “Als
zij gingen, hoorde ik het geruis hunner vleugels als het gebruis van vele wateren,
als de stem des Almachtige: een dreunend geluid als van een leger; als zij
stilstonden, lieten zij hun vleugels hangen.”
Cherubim
Een nieuw
lied in de hemel gecomponeerd
Openbaring 14:3 “En
de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en
zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten;
en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de
losgekochten van de aarde.”
Belangrijk is de indruk dat het uitsluitend hemelingen zijn waarvan de
stem, de donderslagen en het harpspel komen en dat zij dezelfde functie hebben
als overal in het boek Openbaring: de aankondiging van gericht en de vertolking
van de blijdschap over de overwinning.
De 144.000 hebben
helemaal tot eer van God het voorrecht om een nieuw lied te leren dat in de hemel wordt gecomponeerd.
Zij zingen voor het Lam, de oudsten en de
dieren een lied dat door niemand anders gezongen kan worden. Niemand is
in staat dit lied te zingen. Dus de 144.000 kennen
het lied eerst ook niet. Johannes zal met verbazing naar dit nieuwe lied
geluisterd hebben. Hij had al zoveel bijzondere geluiden gehoord: ruisen van
een waterval, donderslagen, harpen en een stem die tegen hem sprak. Nu hoort
hij zingen. Het kan niet anders dan dat het een prachtig lied moet zijn
geweest.
Het lied moet de 144.000 kennelijk geleerd worden. Hun optreden is de
keerzijde van de geschiedenis van de twee helse beesten die dan de wereld
regeren. Tegenover het verbond van de beesten staat het Lam. Tegenover de
aanbidders van het beest, als dragers van zijn merkteken, staan de volgelingen
van het Lam, met het merkteken van het Lam en de Vader op hun voorhoofden. Zij zullen door de verzegeling op hun voorhoofd onaantastbaar
zijn.
De identiteit van de 144.000
De “identiteit” van deze 144.000 blijkt uit hoofdstuk
7:
“En ik hoorde het getal
van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit
alle stammen der kinderen Israëls.”
Hoewel de neiging bestaat deze 144.000 als een andere groep te
zien, moeten we dat wat het Woord zegt als waarheid accepteren. Evenals
in hoofdstuk 11 en 12 is de verschijning van het Lam met de 144.000 een
openbaring van wezenlijke en feitelijke onkwetsbaarheid gedurende de grote
verdrukking. Tegenover het verloren gaan van de aanbidders van het beest in de
poel van vuur (14:9-11) staan de 144.000 als degenen die het Lam volgen,
waarheen het gaat.
Alles wat uit de
monden van de beesten en hun gevolg komt, is leugen en bedrog, maar in de
monden van de 144.000 is geen bedrog gevonden zij zijn smetteloos, dank zij het
bloed van Jezus/Yeshua. Dat is karakteristiek voor alle rechtvaardigen.
Jesaja 53:9
“En
men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood,
omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest.”
1 Petrus 2:22 “…die
geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden…”
Terwijl de grote massa van de mensen “aardbewoners”zijn, dat wil zeggen
in de taal van Openbaring, “die op de aarde zijn en slaven zijn van de
beesten”, zijn deze 144.000 van de aarde gekocht. Het was in de tijd dat
de profeten hun openbaringen op schrift stelden gebruikelijk, dat slaven op hun
voorhoofd het merkteken van hun meester droegen en zo laat ook de God van
Israël aan een ieder zien wie Hem toebehoort. Velen die nog op de aarde wonen
blijken zich aan het beest verkocht te hebben, maar deze 144.000 zijn van de
aarde wég-gekocht. Ze zijn door de verlosser “los”gekocht uit de macht der
duisternis die voor de troon van God en het Lam staan. Ze hebben op aarde de
taak om te getuigen.
Zij behoren tot een groep die als eerste opbrengst gezien wordt vandaar
de uitspraak “eerstelingen.” Ook in de Hebreeënbrief is sprake van
'eerstelingen':
Hebreeën 12:22-23-24 “Maar
gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse
Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en
tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die
ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de
geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben en tot Jezus, de
middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat
krachtiger spreekt dan Abel.”
Het ligt voor de
hand om bij deze eerstgeborenen te denken aan het woord 'wederom
geboren', maar dat is een voorwaarde om deel te krijgen aan het Koninkrijk van
God:
Johannes.3:5
“Jezus
antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water
en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.”
Ze zijn eerst tot leven gekomen, maar dat ging samen met hun registratie in de Hemelen.
Jezus/Yeshua was de allereerste Eersteling uit de dood. Degenen waarover in de
Hebreeënbrief wordt geschreven zijn de eersten na Christus die 'tot leven’ zijn
gekomen. ‘Eerstgeboren” wil gewoon zeggen, dat zij
het eerst tot geloof in Jezus/Yeshua zijn gekomen. Later zijn er anderen bijgekomen. Maar zij waren de eerste
gelovigen. Dat waren de Joodse gelovigen. Anders gezegd (zoals wij hen vandaag
noemen): de Messias belijdende Joden. Het zijn de Messias belijdende Joden
vanaf de eerste Pinksterdag tot aan de dag van Jezus/Yeshua’s wederkomst. De
hele Hebreeënbrief is trouwens aan hen gericht. Niet aan heiden-christenen,
maar aan Joodse 'christenen'. Deze
gelovigen zijn ‘uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam’. Zij worden
eerstelingen genoemd omdat zij uit Israël zijn en omdat deze groep met volkomen
toewijding God en het Lam dient. Zij vormen als het ware de keurtroep van het
Lam.
In hoofdstuk 14 staat, dat zij niet alleen de Naam van de Vader
op hun voorhoofd hebben, maar ook die van het Lam.
Johannes 14:23
“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn
woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en
bij hem wonen.”
We zien dat deze beiden, de Vader en de Zoon, Eén zijn: Echad,
een samengestelde éénheid.
Terwijl de volgelingen van het beest uit Openbaring
13 een satanisch merkteken dragen, hebben zij het eigendomsmerk van God de
Vader en van Jezus/Yeshua. Het meest belangrijke is dat de eerstelingen zijn
verlost! Zij zijn vrijgekocht door Jezus/Yeshua. Nu zijn zij niet meer in de
macht van de duivel, maar leven zij onder de hoede van het Lam. Dit geldt voor
iedere echte gelovige! Zij zijn niet alleen door Jezus/Yeshua en Zijn bloed
verlost, zij volgen Hem ook als trouwe leerlingen.
Over de dienst van de 144.000 wordt niets met zoveel woorden gezegd,
maar dienaren hebben vanzelfsprekend een bepaalde taak en het ligt dan wel voor
de hand dat deze door de verzegeling onkwetsbaar gemaakte groep gelovigen in de
periode van de antichrist een getuigende bediening hebben. Zij zijn op aarde en
beschreven wordt wie en hoe zij zich daar, onderscheiden van de goddeloze
aardbewoners zijn. In Openbaring 9:4 wordt gesproken van de pijniging door
helse wezens, uitgezonderd de mensen die het zegel van God op hun voorhoofd
dragen. Dat is reeds onder de vijfde bazuin. Dit gegeven maakt duidelijk dat de
verzegelden gedurende de bazuingerichten op aarde zijn. Daarna wordt niets
over hen gezegd, maar opeens zijn ze terug onder de zevende bazuin, tijdens de
grote toorn vlak voor de eindoverwinning, wanneer de tijd gekomen is om het
loon aan de dienstknechten te geven.
De 144.000 zijn volgelingen van het Lam,
en aan het voortvloeisel daarvan: kuisheid en reinheid
Dit zijn degenen van wie gezegd wordt dat zij zich niet met
vrouwen hebben afgegeven maar maagdelijk zijn gebleven. De maagdelijkheid van de 144.000 houdt in
dat zij- in tegenstelling tot de volgelingen
van het beest niet met
afgoden gehoereerd hebben. Het woord “maagden” lijkt hier te duiden op ongereptheid en geestelijke
reinheid, in tegenstelling tot de religieuze hoererij van de wereld onder het
Beest en de “grote hoer” van Babel. Zij hebben zich niet met Babylon bevlekt. Het is een teken Gods tegenover de geestelijke vuilheid, als
merkteken van de draak, de beesten en hun volgelingen. Ook wordt er nog
Evangelie gepredikt, is er nog genadetijd:
Zij
zijn maagdelijk, wat in geestelijke zin rein betekent en niet de sekse
aanduidt, daar in geestelijke zin zowel mannen als vrouwen maagdelijk kunnen
zijn. Zij behoren duidelijk niet tot de aanbidders van het beest. De regering
van het beest is een regering van ontucht en hoererij; geestelijk als afgoderij
en ook letterlijk als wetteloosheid. De antichrist is de wetteloze, die Gods
Woord vertrapt. De 144.000 hebben daar in geen enkel opzicht deel aan.
2 Thessalonicenzen 2:
8-9-10-11-12 “Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here [Jezus]
doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als
Hij komt. Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei
krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de
waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En
daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat
allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een
welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid.”
De 144.000 hebben zich niet bevlekt,
zomin met lichamelijke als met geestelijke hoererij. Zij hebben hun liefde aan
geen ander dan het Lam gegund. Ze zijn uit de
mensheid vrijgekocht om als de eerste opbrengst (eerstelingen) te worden
aangeboden aan God en aan het Lam. Volharding is hun kenmerk tijdens de Grote Verdrukking. Nadat ze het Lam gevolgd zijn in hetzelfde
lijden, zullen ze Hem ook volgen in de heerlijkheid van het koninkrijk. De gelovigen
uit Israël en de volkeren, die allemaal uit de grote verdrukking komen, zullen
in het duizendjarig rijk een heel aparte plaats innemen. Van het ongehoorzame Israël wordt gezegd:
Jeremia 2:20 “Want van
ouds hebt gij uw juk verbroken, uw banden verscheurd, en gezegd: Ik wil niet
dienstbaar zijn. Want op elke hoge heuvel en onder elke groene boom legt gij u
in ontucht neder.”
Dit is beeldspraak en verwijst naar de afgoderij van het volk. De
afgoden worden hier voorgesteld als overspelige vrouwen. Hier tegenover staat:
2 Corinthiërs 11:2 “Want
met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u
als een reine maagd voor Christus te stellen.”
De verzegelden zijn onberispelijk en er komt geen leugen over hun
lippen. Er valt niets op hen aan te merken. Dat is een heel zware weg, want het
is echt niet gemakkelijk om Jezus/Yeshua te volgen, nu al niet - laat staan in
de tijd van de Grote Verdrukking!!!
Maar het is een weg die uitkomt bij God, in heerlijke veiligheid. De 144.000
verzegelden dragen Zijn naam en die van Zijn Vader op hun voorhoofden. Zo wordt
duidelijk dat ze bij Hem horen, want zij zijn uitverkoren kinderen van God en
waardige vertegenwoordigers van Zijn volk Israël, dat door Hem veilig gesteld
en bevrijd is!
Het is een afgezonderde groep. In alles zijn de verzegelden uit
Israël een tegenstelling van het grote Babylon, waarvan de ondergang duidelijk geprofeteerd
wordt. Een stad die zo verdorven is dat “heiligen”, apostelen en profeten” van
vreugde jubelen wanneer God er een eind aan maakt en haar uiteindelijk berecht:
Openbaring18:20 “Wees vrolijk over haar,
gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw
rechtszaak tegen haar berecht.”
Tegenover het verloren gaan van de aanbidders van het beest, staan
de 144.000 als degenen die het Lam volgen, waarheen het gaat. Alles wat uit de
monden van de beesten en hun gevolg komt, is leugen en bedrog, maar in de
monden van de 144.000 is geen bedrog gevonden. Dit
herinnert aan de woorden van de profeet Sefanja:
Sefanja 3:13 “Het
overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun
mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en
nederliggen, zonder dat iemand hen verschrikt.”
Zoals de offerdieren in de tempel zonder gebrek moesten zijn, dus
onberispelijk, zo zijn deze Joodse gelovigen ook onberispelijk. Dat wil niet
zeggen dat zij zonder zonde zijn, maar net als Abraham en vele anderen uit de
Bijbel: zich strikt houdend aan de geboden van God. Zo zijn deze 144.000
volkomen aan God toegewijd. In
alles zijn deze verzegelden uit Israël een tegenstelling van het grote Babylon,
waarvan de ondergang in dit hoofdstuk reeds vooruit geprofeteerd wordt.
Het gaat bij deze 144.000 niet alleen om mannen. Vrouwen worden
hier beslist niet als onreine wezens gezien! Dat zou immers in strijd zijn met
de Bijbelse boodschap. In de Bijbel wordt het huwelijk juist geprezen.
Tegenover 'het Lam' staan hier 'onreine vrouwen'. Wie worden met de onreine
vrouwen bedoeld? Kuisheid of
maagdelijkheid betekent niet dat men de ongehuwde staat hieronder moet
verstaan. Het is op zichzelf niets anders dan onbezweken trouw aan God. Het zou
namelijk best mogelijk kunnen zijn dat men daarbij meer moet denken aan de
richtlijnen met betrekking tot seksuele onthouding die God heeft opgesteld in
verband met de priesterdienst. Dat is echter geen celibaat, maar een
onthouding van tijdelijke aard. De priesters mochten, als zij dienst in de
tempel deden, geen omgang met vrouwen hebben omdat men na een zaadlozing immers
onrein is tot de avond en een priester in zijn onreinheid het heiligdom niet
mocht naderen, laat staan binnen gaan.
Het is dus zonder meer denkbaar dat de 144.000 uitverkorenen door
hun zegel op het voorhoofd zich om deze reden zich niet met vrouwen hebben
bevlekt. De 144.000 verzegelden bevinden zich in staat van oorlog met het leger
van de antichrist en daarom is het ook zonder meer
denkbaar dat voor hen ook de richtlijnen met betrekking tot seksuele onthouding
die God heeft opgesteld voor de oorlogsvoering van toepassing zijn.
Ook koning David en zijn manschappen hielden zich volgens Samuël
aan deze voorschriften dat de mannen die oorlog voerden geacht werden, geen
omgang met vrouwen te hebben zolang ze in actieve dienst waren:
1 Samuël 21:4-6 “Daarop antwoordde de priester David: Ik heb geen gewoon brood
voorhanden, maar er is wel heilig brood; als de manschappen zich maar van de
vrouwen onthouden hebben.”
David
antwoordde de priester en zei:
“Zeker, de omgang met vrouwen is ons,
evenals vroeger, ontzegd, wanneer ik uittrek, de wapens der manschappen zijn
heilig, en al is dit een ongewijde tocht, niettemin is hij heden heilig door de
wapens. Toen gaf de priester hem het heilige brood,
omdat er geen ander was dan het toonbrood dat men gewoon is voor het aangezicht
des Heren weg te nemen, om op de dag dat men het wegneemt, vers brood neer te
leggen.”
De seksuele onthouding is slechts van tijdelijke aard, want een
volledig celibaat zoals in de rooms-katholieke Kerk kent het Jodendom niet,
want deze onthouding betekent dus op geen enkele wijze een miskenning van de
seksualiteit, maar wel een grondbesef dat het heilige en het seksuele uit
elkaar gehouden moeten worden. Deze onthouding is daarom niet moreel, maar
ritueel van aard.
Terug naar: Inhoud