Het Gilgamesj Epos
Door:
Franklin ter Horst (Aangemaakt: 16 april 1987)
Rond het jaar 1850 n. Chr., werd bij opgravingen in een heuvel bij de Bijbelse plaats Ninevé een opzienbarende vondst gedaan. Men vond daar op 12 kleitabletten een heldendicht wat behoorde tot de bibliotheek van de Assyrische koning Assoerbanipal. Het grootste deel van het Epos bevat verhalen over de held Gilgamesj en zijn vriend Enkidoe. Gilgamesj was volgens de Soemerische koningslijsten de vijfde heerser over Oeroek. Volgens de Soemerische koningslijst zou hij 126 jaar over de stad hebben geregeerd tussen 2900 en 2700 v.Chr.
Links afbeelding Gilgamesj. 8ste
eeuw v.Chr. Paleis van Sargon II in de plaats Khorsabad. Midden:
fragment van het Gilgamesj-epos. Foto: Britisch Museum in Londen. Rechts:
Ziggurat in de Eanna-sector te Oeroek (Adré Parrot)
Het Gilgamesj-epos is een van de oudste en meest aangrijpende verhalen die zijn geworteld in de oude wijsheidstraditie van de mensheid. De geschiedenis beschrijft Gilgamesj als een ‘reus’ van een man met bovennatuurlijke kracht. De mensen zagen hem als van goddelijke oorsprong. Volgens het Epos was Gilgamesj voor tweederde god en eenderde mens. Aanvankelijk dacht men met een mytische figuur van doen te hebben, maar opgravingen hebben uitgewezen dat er inderdaad een Koning Gilgamesj van Oeroek heeft bestaan. In april 2003 meldde een team van Duitse archeologen, het graf van Gilgamesj in Oeroek te hebben ontdekt. Dat vertelde de Duitse archeoloog Jorg Fassbinder in een interview met de Britse zender BBC.
Gilgamesj zou de muur rondom Oeroek
hebben gebouwd en bewoonde in deze stad een prachtig paleis wat door ‘wachters’
werd beschermd. In alle stadia
van de Mesopotamische kunst wordt Gilgamesj voorgesteld als een man met lange
gekrulde haren en een baard die zelfs zijn borst bedekt. Meestal wordt hij
afgebeeld zonder wapens, wilde dieren overmeesterend die hij om de hals of bij
de achterpoten grijpt. Uit het heldendicht blijkt het grote verlangen van de
mens om onsterfelijk de wereld van het hiernamaals binnen te treden vanwege de
voortdurende angst voor de dood. Gilgamesj wordt afgeschilderd als een man die
de onvermijdelijkheid van de dood niet wil aanvaarden. Hij verricht een groot
aantal heldendaden omdat hij op deze manier meent aan zijn lot te kunnen
ontkomen. Zijn tragedie komt voort uit het feit dat hij van zichzelf weet dat
hij sterfelijk is.
Hij
verschijnt eerst als de tirannieke heerser van Oeroek die zoals de meeste
helden sterk de neiging heeft zijn lichamelijke kracht en zijn koninklijk gezag
te laten gelden om de vrouw die zijn verlangen opwekt te bezitten. De ‘goden’
besluiten Gilgamesj iets te schenken dat zijn aandacht van de vrouwen zal
afleiden. Ze scheppen Enkidoe,
een wildeman en krachtmens, die even sterk is als Gilgamesj. Het hele lichaam van Enkidoe was dicht
behaard, zijn hoofd bedekt met lang haar en woonde bij de dieren in het
veld. Hij kende mensen noch een
vaderland; hij was gekleed in het gewaad van Soemoeqan, de god van het vee en
de wilde dieren. Hij rende met de gazellen door het gras; hij dronk samen met
de wilde dieren aan de waterpoelen. Hij klede zich met huiden en leefde van
vruchten en kruiden. Hij wist niets af van het land waar hij leefde en van de
mensen die er woonden. Hij was de beschermer van de dieren tegen de
roofzuchtige mens. Uit angst voor hem durfde uiteindelijk geen mens meer het
veld of de woestijn in te trekken. Toen Gilgamesj van dit merkwaardige wezen
hoorde gaf hij het bevel, de krachtmens een goddelijke schone vrouw te
schenken. Deze ontmoet Enkidoe bij de bron waar hij dagelijks komt drinken en
verleidt hem. Ze brengt zes dagen en zeven nachten met hem door. Wanneer hij op
de zevende dag terugkeert naar zijn dierenvrienden komt hij tot zijn schrik tot
de ontdekking dat deze van hem wegvluchten.
Hij keert terug naar de vrouw die hem vervolgens overhaalt mee te gaan naar Oeroek. Daar aangekomen raken hij en Gilgamesj in een langdurig en verschrikkelijk gevecht waarbij Enkidoe het onderspit moet delven. Gilgamesj heeft evenwel groot respect voor de natuurmens gekregen en ze worden vrienden. Samen beleven ze een reeks avonturen waarbij ze steeds als overwinnaars tevoorschijn komen. Een van de tabletten beschrijft zo’n strijd van Enkidoe tegen het monster “Hoewawa”dat de cederbossen van het Amanus-gebergte bewaakte, de plaats waar de goden woonden. Deze Hoewawa wordt beschreven als een lichtend monster wat mens, noch dier noch god was en wat iedere indringer wist te verslaan. Enkidoe beschrijft het monster aldus;
Alvorens ik niet deze man gedood heb, als
het een man is, alvorens ik niet deze god gedood heb, als het een god is, wil
ik mijn schreden niet naar de stad Oeroek richten heer Gilgamesj.Gij die dit
‘ding’ niet gezien hebt zijt niet ontsteld, maar ik, die deze man gezien heb,
ben door ontzetting bevangen. Zijn tanden zijn als drakentanden en zijn
aangezicht is als het gelaat van een leeuw.
De beschrijving die Enkidoe hier geeft van het monster Hoewawa, lijkt verdacht veel op een geprogrammeerde robot. In een ander spijkerschrift verhaal laat ook de godin Ianna zich door zulke ‘wezens’ begeleiden. Deze Inanna is dezelfde als Asjtarte die ook in de Bijbel voorkomt. In het OudeTestament wordt zij ook Asjera genoemd en bij de Grieken was zij als Astarte (Semiramis) bekend.
Het Gilgamesj Epos vertelt dat wezens zoals Hoewawa geen spijzen kennen en geen water, ze eten geen gestrooid meel en drinken geen geofferd water. Op Soemerische en Assyrische kleitabletten is er vaak sprake van wezens die geen spijzen eten en water drinken. Enkidoe vernietigd het monster Hoewawa en deze daad word door de godin Asjtarte zo indrukwekkend gevonden dat zij haar liefde aan Gilgamesj aanbied, maar de godin kon Gilgamesj er niet toe verleiden haar minnaar te worden. Zij wist te bewerken dat haar vader- de maangod Sin –een stier zond, sterker dan driehonderd mannen, om tegen de twee helden te strijden. De stier werd geveld en Enkidoe wierp Asjtarte een poot van het beest in het gezicht. De belediging moest de held met zijn leven bekopen.
Volgens de tekst hadden de goden het zo beslist. Gilgamesj die hevig rouwt om het verlies van zijn vriend beseft als nooit tevoren dat ook hij sterfelijk is. Hij besluit daarom een verre reis te maken om Oetnapisjtim (Noach) de vader der mensen te bezoeken in de hoop dat die hem aan het kruid der onsterfelijkheid kan helpen. Men adviseert hem echter van deze reis af te zien vanwege de vele gevaren die hij hierbij zal ondervinden. Hij ontmoet de schenkster der goden Sidoeri die hem verklaart dat de onsterfelijkheid slechts is voorbehouden aan de goden zelf. Ondanks deze waarschuwingen gaat Gilgamesj toch op reis om Oetnapisjtim te zoeken die leefde aan gene zijde van de grote zee. Er bestond geen weg naar toe en behalve die van de zonnegod vloog er geen enkel schip over de zee. Toch stak Gilgamesj de zee over en wist Oetnapisjtim en zijn vrouw te bereiken. Op welke manier Gilgamesj de tocht over de zee maakte is niet bekend.
Oetnapisjtim
vertelt hem het verhaal hoe hij en zijn vrouw de zondvloed hebben overleefd en
dat ze vervolgens de onsterfelijkheid van de god Enlil hebben gekregen.
Oetnapisjtim openbaart Gilgamesj het geheim van de onsterfelijkheid. Hij vertelt
hem dat er op de bodem van een kosmische-zee een stekelige plant groeit, die
eeuwige jeugd schenkt aan de mens die ervan eet. Gilgamesj bereikt de bodem van
deze zee en slaagt erin de plant te plukken. Hij eet er niet meteen van, maar
besluit de plant mee te nemen naar Oeroek opdat ook zijn volk hiervan zal
kunnen genieten. Op het moment echter dat hij een bad neemt bij een waterbron
steelt een slang de plant en eet hem op. En zo kwam het dat 'de slang elk jaar
haar huid aflegt ten teken van eeuwige jeugd'. Ook in Genesis beloofde de slang
onsterfelijkheid: 'De slang echter zei tot de vrouw: Gij zult geenszins
sterven.' Ontroostbaar door het verlies van de plant keert Gilgamesj naar
Oeroek terug. Verbitterd denkt hij na over de ironie van het feit dat zijn
heldhaftige inspanning slechts heeft gediend ter meerdere glorie van de
serpenten in de wereld. Wereldse inspanningen en heldendaden tallen niet mee
voor het verkrijgen van onsterfelijkheid, ze dienen slechts de duisternis. Het
heldendicht van Gilgamesj eindigt met een ontmoeting tussen Gilgamesj en de
‘geest’(schaduw) van zijn gestorven vriend Enkidoe. In eerste instantie wil
deze niets vertellen over de plaats waar hij na zijn dood is terechtgekomen.
Slechts
na langdurig aandringen van Gilgamesj volgt er uiteindelijk een aangrijpende
beschrijving van de ontbinding van het lichaam en de gruwelijke omstandigheden
waarin hij verkeert. Hij lijkt een beschrijving van de hel te geven. Tenslotte
geeft het epos nog een aantal bijzonderheden over de
kennis die Gilgamesj bezat.
Hij
kende het heelal en nam alles waar wat bestond.
Hij
kende alle geheimen en wist alles te doorgronden.
Hij
bezat volledige wijsheid en vorste alles uit.
Hij
aanschouwde alle mysteries.
Hij
openbaarde al het verborgene aan de mens (dat deden de gevallen engelen ook)
Hij
bracht tijding van alles wat er voor de zondvloed was gebeurd.
Terug naar : Inhoud