De nieuwe
hemel en de nieuwe aarde
Door: Franklin ter Horst
Met dank aan het Bijbelstudieteam
Jur van Calkar en Simonida Dijkhuis-Nijhof voor hun medewerking aan deze
Bijbelstudie.
Openbaring 21:1-2-3-4 “En ik zag een
nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren
voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de
heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid
als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik
hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de
mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal
bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen
afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite
zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.”
Als
Gods heilsplannen voor de aarde vervuld zijn, als alle doden hun loon ontvangen
hebben, schept God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Jesaja 65:17 “Want zie, Ik schep een
nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden,
het zal niemand in de zin komen.”
De
uitspraak dat er voor de aarde “geen plaats meer gevonden zal worden”, wil niet
zeggen dat de bestaande aarde en de bestaande hemel
helemaal nieuw zullen worden. Het kan heel goed zijn
dat tijdens de gerichten sterk veranderde aarde volkomen vernieuwd zal worden. De Bijbel spreekt niet over een einde van de wereld in de zin van
een absoluut eindpunt. Wel is er sprake van een voleinding in de zin van een
voltooiing van een bepaald deel van Gods plan met de wereld. Er is ook geen
sprake van een einde in de zin van een vernietiging, hoewel “de hemelen met
gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan”. Het zou ook niet juist
zijn om een vernietiging te verwachten, want de aarde is Gods schepping. Het
enige is dat deze schepping door de mens grondig is verknoeid en bezoedeld is,
zodat God een totale vernieuwing nodig vindt. Met het woord “voorbijgaan” kan
niet vernietiging bedoeld zijn. Te denken valt aan het voorbijgaan in de tijd
aan wat vroeger was en nu voorbij is, maar zonder dat de substantie van het
vroegere vernietigd is. Dit wordt gestaafd met een tekst uit Prediker, Psalm
104:5 en Psalm 119:90:
Prediker 1:4 “Het ene geslacht gaat
en het andere geslacht komt, maar de aarde blijft altoos staan.”
Psalm 104:5 “Hij heeft de aarde op
haar grondslagen gevestigd, zodat zij nimmermeer wankelt.”
Psalm 119:90 “Van geslacht tot
geslacht is uw trouw, Gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat…”
De
tekst in Prediker staat in samenhang van de mensengeslachten die komen en gaan.
Het lijkt er dus op dat er sprake is van het eeuwig bestaan van de aarde. Het
oude is voorbijgegaan: zie, het is alles nieuw geworden. Nu op kosmische
schaal. In Psalm 102:26 en 27 lezen we bijvoorbeeld dat God voormaals de aarde
gegrond heeft en de hemelen het werk van Zijn handen zijn. Hier is weliswaar
sprake van een vergaan maar dat zou
kunnen slaan op een ontleding van de “oude” natuurwetten waarin niet alleen de
ruimte, maar ook de tijd bepalend is. Johannes ontvangt geen openbaring hoe de
grote verandering van het oude naar het nieuwe voltrokken wordt, maar de
apostel Petrus geeft daar wat meer licht over. Zoals de oude aarde uit en door
het water bestond en tijdens de Zondvloed verzwolgen werd, zal de aarde in de
toekomst door vuur vergaan:
2 Petrus 3:7 “Maar de tegenwoordige
hemelen en de aarde zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure
bewaard tegen de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen.”
De
meest waarschijnlijke uitleg van deze tekst lijkt te zijn dat de aarde ontdaan
zal worden van alle valse en verderfelijke elementen.
Psalm 96:11-12-13 “De hemel verheuge zich, de aarde juiche, de
zee bruise en haar volheid, het veld en al wat daarop is, verblijde zich; dan
zullen alle bomen des wouds jubelen voor de Here, want Hij komt, want Hij komt
om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken
in zijn trouw.”
Jesaja 66:16 “Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen
over al wat leeft, en de door de Here verslagenen zullen talrijk zijn.”
Zolang
er nog maar een spoor is van ongerechtigheid en zonde en de daarmee verband
houdende ziekte en dood, zo lang is het onmogelijk dat God woont bij de mensen.
Dat was tijdens de woestijnreis wel zo. Sinds de aarde bestaat was dat het
voornemen van God om bij de mensen te wonen, wat na de zondeval pas
verwerkelijkt kon worden nadat God Zich een volk verlost had. De tabernakel van
weleer is verdwenen evenals de later gebouwde tempels. Ook de tempel in het
duizendjarig rijk wordt slechts voor deze aarde gebouwd.(Ezechiël 40).Maar
straks zal God bij de mens wonen in zijn eeuwige woonplaats. Dan zal God elke
traan van de ogen afwissen.
We
leven te midden van een wereld, die zo verontreinigd is, zo ver van God
afgeweken is, dat tegenover de duisternis daarvan dit Nieuwe Jeruzalem zich in
een onvoorstelbare schittering zich aan de gelovigen voordoet. De tijd van de
grote vervulling is nu aangebroken. De oude aarde en hemel zijn voorbijgegaan
voor de aanblik van Hem. Die op de troon zetelt en Gods raadsbesluit wordt zichtbare
werkelijkheid. Hier is de tijd, evenals de wereld, voorbijgegaan, ook in
letterlijke zin, want de beelden die Johannes tenslotte ontvangt zijn
eeuwigheidsbeelden. Er zal niets meer overblijven dat nog aan de tegenwoordige
aarde herinnert. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn aan onze dimensies van
tijd en ruimte ontheven; ze zijn niet meer vergankelijk. Dan zullen de mensen
leren wat volkomen blijdschap is en zullen ontdekken wat het ware leven is. Zij
zullen geluk kennen in plaats van smart. Eindelijk zal de wereld in
overeenstemming zijn met Gods gedachten. Alle dingen zullen nieuw worden op
grond van wat zich op Golgotha heeft afgespeeld.
“De
zee is niet meer”. De zee is zinnebeeld van de volken in beroering. Het is in
de zee dat de Leviathan woedt. Uit de zee komt de antichrist op.
Openbaring 13:1 “En ik zag uit de
zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien
kronen en op zijn koppen namen van godslastering.”
De
“oude” zee is door verontreiniging en de bloedgerichten verdwenen, dat duidt op
de harmonie waarin de volken op de nieuwe aarde leven. De eerste dingen zijn
voorbijgegaan. De in de zonde en ellende en dood gedompelde wereld met alle
verschrikkelijke gevolgen is verdwenen. God heeft alles nieuw gemaakt. Dat zegt
Hij Zelf:
Openbaring 21:5 “En Hij, die op de
troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf,
want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.”
Dat
is het eerste woord van Gods Zelfopenbaring. Geen engelen of oudsten of levende
wezens bemiddelen nu het Woord Gods. Het is de Here Zelf Die spreekt. Dit
herinnert sterk aan de boodschappen aan de zeven gemeenten. Het onloochenbare
auteurschap van het boek Openbaring is van God; Getrouw en Waarachtig zijn al
deze woorden. De woorden in vers 6 “Het is geschied. Ik ben de alfa en de
omega, het begin en het einde.”toont niet alleen de zekerheid van de vervulling
van alle profetie die van God komt, maar is tevens dat nu alles volbracht is.
Zoals de schepping door God is volbracht en “zeer goed” was, zo is ook de
“herschepping” volbracht en “zeer goed”. Alles keert in volmaakte harmonie en
orde terug. Het is afgelopen met de zondige mens:
Openbaring 21:6 “Ik zal de dorstige geven uit de bron van
het water des levens om niet. Wie overwint, zal deze
dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn.”
Hun
dorst wordt gelest om niet. Het “om niet” is pure genade. Zelfs het geloof mag
hier niet als een verdienste worden beschouwd, die “beloond”wordt. Het water
des levens wordt uit genade geschonken. Stromen van levend water zullen uit
zijn binnenste vloeien. Er wordt hier een belofte aan toegevoegd voor de
overwinnaars; een ernstig woord, als om te zeggen: als je de nieuwe schepping
wil beërven, dan moet je trouw blijven tot het einde. Zij triomferen over alle
omstandigheden en zullen in de nieuwe schepping aan de zijde van het
verheerlijkte Lam staan. Het zijn zonen van God, die de Vader openlijk als
zodanig kan erkennen, zoals in:
2 Korinthiërs 6: 17-18 “Daarom gaat
weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan
het onreine en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij
tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige.”
Jesaja 52:11 “Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar;
raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de
vaten des Heren draagt.”
Jesaja 55:1 “O, alle dorstigen, komt
tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja komt, koopt
zonder geld en zonder prijs wijn en melk.”
Het
is Gods wil dat de dorstigen, de volharders, de overwinnaars de erfgenamen
zijn. Uit het verband blijkt dat het de niet-dorstigen, de ongeïnteresseerden
zij, onverschilligen en daarmee de vijanden van God en Zijn Rijk zijn, die niet
zullen erven:
Openbaring 21:7-8 “Maar de
lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders,
de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel,
die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.”
Helaas
zijn er ook die geen overwinnaars zijn. Dat zijn zij die Jezus/Yeshua nooit
hebben beleden. Zij staan aan de kant van de vijanden en zullen met hen
omkomen. Zij zullen Gods koninkrijk niet beërven. De aanvoerders van de
verliezers worden hier lafhartigen genoemd. Dan volgen de ongelovigen, een
begrip dat meer op een innerlijke afval duidt. Vervolgens de verfoeilijken,
waarmee waarschijnlijk de openlijke aanbidders van het beest bedoeld worden en
alles dat daarmee samenhangt. Tenslotte vier groepen van zondaren, die in hun
zonden volharden en daarin opgaan, de moordenaars, de hoereerders, tovenaars en
al de leugenaars en afgodendienaars. Met leugenaars worden mensen bedoeld die
voortdurend onwaarheid spreken, die heel bewust leugen op leugen stapelen om de
mensheid te misleiden. Hun deel is in de vuurpoel waar ook de satan en de twee
beesten zijn. Dat is de tweede dood. Evenals er een toestand van eeuwige
gelukzaligheid zal zijn, zal er ook een eeuwige poel van vuur zijn.
Efeziërs 5:5 “Want
hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of
geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het Koninkrijk van
Christus en God.”
De
grote waarschuwing is hier dat het volstrekt niet uitsluitend om heidense
verstokte goddelozen gaat maar óók om christenen gaat die Gods naam en die van
Jezus/Yeshua alleen maar hebben gebruikt om daar financieel beter van te
worden. Wie in onze hedendaagse wereld als ware gelovigen de zijde kiest van
het Lam dat geleden heeft en verworpen werd, zal voor eeuwigheid met Hem in de
heerlijkheid zijn.
Openbaring 21: 9-10-11 “En er kwam een van de
zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen,
en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des
Lams. En hij voerde mij weg in de geest op een grote
en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de
hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en
haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere
diamant.”
Johannes
ziet vanuit een grote en hoge berg de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem
neerdalen van God uit de hemel, toebereid als een bruid die voor haar man
versierd is. Ook Ezechiël heeft het toekomstige Jeruzalem vanaf een zeer hoge
berg gezien:
Ezechiël 40:2 “…in gezichten Gods
bracht Hij mij naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge
berg; daarop was iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde.”
Micha 4:1 “En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan
zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij
zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen…”
Nu
is de tijd aangebroken dat gezegd kan worden “de dood zal niet meer zijn”, en
“alle dingen nieuw”. Het verleden is nu helemaal echt verleden, het is er niet
meer. Aan wat vroeger was, zal niet meer gedacht worden, het zal niemand meer
in zin komen. De engel zegt dat hij Johannes de vrouw van het Lam zal tonen en
zo vereenzelvigt ook hij de Stad met vrouw en bruid. Zoals Johannes werd
uitgenodigd de ondergang van de grote hoer Babylon te zien, zo wordt hij thans
in de gelegenheid gesteld de vrouw, het Nieuwe Jeruzalem, te aanschouwen
waarvan God Zelf de Bouwmeester:
Hebreeën 11: 9-10 “Door het geloof
heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in
tenten woonde met Isaäk en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde
belofte; want hij verwachtte de stad met fundamenten,
waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.”
Bij
de berg Sinaï was er vrees en beven; daar werd de Wet uitgesproken in vuur en
donder. Sion, het Nieuwe Jeruzalem, is de tegenhanger; daar is de waarachtige
vrijheid, de stad van God, waar geen angst en slavernij meer is. God is
neergedaald naar de ‘herstelde’ aarde om daar bij de mensen te wonen en het
vele verdriet dat zij hebben gehad geheel weg te nemen. Alle herinneringen aan
de oude, vervloekte aarde zal verdwijnen. Zelfs de dood zal niet meer zijn. Ook
de laatste vijand wordt verslagen. Hier zien wij in volle omvang de heerlijke
uitbreiding van het heil na de eindgerichten. Alle vijanden zijn overwonnen; de
inbezitneming van het wettig erfdeel is voltrokken. Daarbij is het begrip
gemeente ruim te nemen, want het gaat niet alleen om gelovigen uit het Nieuwe
Testament maar ook de gelovigen uit de tijd van het Oude testament, die
verwachtend hebben uitgezien naar de komst van de Messias en daarbij geleefd
hebben volgens Gods Woord.
Wat
in deze stad verzameld is, zijn de heiligen die God in hun leven op aarde
verheerlijkt hebben. Daarentegen zal alles wat in deze schepping niet heilig
is, zich buiten de muur van de stad bevinden. De stad wordt dus bewoond door en
bestaat uit de heiligen, maar de volken zijn daarvan duidelijk onderscheiden.
Zij wandelen wel in het licht van het Nieuwe Jeruzalem en zij hebben er zelfs
toegang, maar zij zijn geen inwoners.
Openbaring 21:12-13-14 “En zij had een grote en
hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen
op (de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen
Israëls. Naar het oosten waren drie poorten en naar
het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen
drie poorten. En de muur der stad had twaalf
fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.”
Terug
naar: Inhoud