Arafats misdaden in Libanon.
Door: Franklin
ter Horst. (aangemaakt november 2004) (Laatste bewerking: 23 februari 2016)
Tijdens de
Arabisch-Israëlische oorlog in 1948, vonden duizenden Arabieren een
toevluchtsoord in Libanon waar zij door de christelijke gemeenschap met open
armen werden ontvangen.
Zij werden door de verschillende bevolkingsgroepen broederlijk
opgenomen en leefden tot
De Syriërs vernietigden, de
democratie en de bloeiende economie. Zij mengden zich in de binnenlandse
aangelegenheden onder het mom van "broederhulp" en bombardeerden
meedogenloos de dorpen en steden. Het was pure volkerenmoord wat ze in Libanon
aanrichten. Yasser Arafat droomde ervan eerst alle christenen uit het zuiden
van Libanon te verdrijven cq te vermoorden, om daarna de leiding in het hele
land over te nemen. Hij was van plan op 2 augustus
Yasser Arafat in Libanon
Christenen werden door moslimbendes ontvoerd, gemarteld, de ogen uit gestoken, oren afgesneden en met gloeiende poken werden kruizen op hun ruggen gebrand. Bij kinderen werden de vingers afgehakt zodat ze later niet konden deelnemen aan de strijd. Er is een geval bekend waarin in de tuin van een school, door het Vaticaan aan Arafat en zijn bende geschonken, schoolkinderen staande in een manshoge groeve werden neergezet in hun schooluniform, met blazer en das, en vermoord. In naam van de "grote, te verdedigen Palestijnse zaak" werd om het hardst gefolterd, gemoord en verminkt. Zo is er een geval bekend van een achtjarige jongen die spiernaakt met een bebloed lichaam wezenloos rondliep. Volgens een rapport van de VN bleken Arafats hellehonden de jongen meerdere malen te hebben verkracht.
Een tehuis voor gehandicapten, dat verbonden was met het christelijke ziekenhuis werd vrijwel volledig verwoest. In het ziekenhuis werden christenen binnengebracht van wie armen en benen met bijlen waren afgeslagen. In een kerk in een dorp in zuid-Libanon werden christenen met elektische zagen op het altaar onthoofd. Tijdens dit terreurbewind werd Arafat door de Paus ontvangen in het Vaticaan. De president van Libanon, Suleiman Franjieh gaf een verklaring af: "Libanon heeft hen een schuilplaats geboden en ons loon is de vernietiging van ons land en de uitmoording van zijn bewoners. Ik heb de Palestijnse zaak 35 jaar lang gediend, maar ik heb nooit gedacht, dat er nog eens een dag zou komen, waarop ik God zou moeten vragen om vergeving van de zonde een volk gesteund te hebben, dat geen steun verdiende"
Er bestaat een onvoorstelbare lange lijst van PLO-misdaden tegen de bevolking van Zuid-Libanon. Vlak na de oorlog hebben zo’n 5000 gezinnen zich vrijwillig gemeld om getuigenverklaringen af te leggen opdat de wereld kennis zou nemen van de misdaden van Arafats moordmachines. In Deir Achache stond een klooster dat tot school was omgebouwd, die werd geleid door monniken. Op 3 september 1975 werd de school bestormd door honderden gewapende moslims. In het gebouw bevonden zich drie bejaarde monniken. De jongste was zestig, de oudste drieënnegentig. Eén van de geestelijken werd in zijn kamer met messteken gedood, de tweede werd onthoofd en zijn lichaam in brand gestoken. De oudste monnik was blind. Arafats hellehonden sneden bij wijze van grap de slagaders van zijn armen door en lieten hem doodbloeden. Daarna staken ze het klooster in brand, plus de schoolbussen en negentig woningen van christenen.
In steden als Sidon trof men een wirwar van cellen en onderaardse kerkers aan waarin mensen waren gefolterd. Getuigen vertelden dat folteringen vaak nachtenlang duurden en met uiterst sadistische middelen volvoerd werden. Het schreeuwen van vrouwen en meisjes was buiten te horen. Zij waren de slachtoffers van ontvoeringen en verkrachtingen, dikwijls vele malen achtereen. De moektar van Burg-Bahal sprak met verachting over de terroristen en vergeleek hen met de Nazi’s. Hij vertelde van een geval waarin een man van collaboratie met Israël werd beschuldigd en in het openbaar op een groot plein werd terechtgesteld. De armen en benen van de man werden aan de bumpers van vier auto’s gebonden. Op een afgesproken teken- een door een Fatah-officier afgevuurd pistoolschot- begonnen de auto’s te rijden, twee naar voren en twee naar achteren, waarbij de ledematen van de man uit elkaar getrokken werden. Mensen op het plein vielen flauw van de verschrikkingen die ze zagen. Ook tegenwoordig passen de PLO-Arabieren de meest gruwelijke methoden toe op vermeende collaborateurs, en opnieuw zwijgt de wereld en is er niemand die het voor deze mensen opneemt. "Acht jaar lang waren wij levende doden" sprak de moektar van Burg-Bahal. "We werden pas weer tot leven gewekt, toen de Israëli’s kwamen om ons te bevrijden."
Niel C.Livingstone en David Halevy schrijven in hun boek "Inside the PLO" dat Arafat en zijn kompanen opereerden als een multinationaal misdaadsyndicaat. Hij hield zich bezig met afpersing, omkoping, diefstal, drugshandel en moord om in zijn financiële behoefte te voorzien. In zijn boek "Babylon of Jeruzalem" gaat Jan Willem van der Hoeven, directeur van het International Christian Zionist Center in Jeruzalem, nader in op passages uit het boek van Livingstone en Halevy en beschrijft enkele hartverscheurende uitspraken van mensen die de moordpartijen overleefden.
"Een jong
christelijk meisje, Susan S. die kort na de ‘burgeroorlog’ naar Beiroet was
teruggekeerd uit Amerika waar ze een universitaire opleiding had afgerond, is
een verminkte overlevende van het PLO-geweld. Zij was bij haar ouders thuis
toen een aantal PLO-officieren binnenkwamen. Zij doodden Susans vader en broer,
verkrachten haar moeder, die een bloeding kreeg en stierf. Zij verkrachten
Susan ‘vele maken’ sneden haar borsten af en schoten haar neer. Uren later werd
ze gevonden. Ze leefde nog, maar haar ledematen waren zo ernstig gebroken en door
kogels verscheurd, dat zij geamputeerd moesten worden. Zij hield slechts een
bovenarm over. Nonnen verzorgden haar in een ziekenhuis hoog in de bergen ten
noorden van Beiroet. Zij heeft dikwijls gevraagd om haar te laten sterven. Na
de verdrijving van Arafat uit Beiroet in 1982, opperden een aantal christelijke
vrouwen het idee om Susans foto op een Libanese postzegel te drukken, omdat
haar lot, volgens deze vrouwen, het lot symboliseert van wat er met de
bewoners in hun land is gebeurd."
Op 19 oktober 1976 vielen
zo’n duizend PLO-terroristen het dorpje Aishiye binnen. Zij verzamelden
iedereen-honderd gezinnen- en sloten hen op in de kerk. Ongeveer zestig moesten
buiten blijven. De mensen in de kerk hoorden vervolgens machinegeweervuur,
gevolgd door een doodse stilte. Twee dagen werden ze opgesloten. Toen de
kerkdeuren werden geopend zagen ze vijfenzestig dode lichamen van mannen,
vrouwen en kinderen in een poel van bloed.Arafat zei trots tegen de
internationale media: “Ik heers over Libanon”.
Op 9 januari 1977 werd de christelijk Libanese stad Damour omringd door troepen van Sa’iqa bestaande uit 16.000 PLO-Arabieren en 15 verschillende groepen huurlingen onder meer uit Syrië, Iran, Libië, Irak, Afghanistan en Pakistan. De priester Mansour Labaky belde een aantal moslimleiders om te vragen om hulp maar kreeg van iedereen te horen dat ze er niets aan konden doen.
Mansour Labaky
Hij belde ook naar Arafat maar kreeg een naaste medewerker aan de telefoon die zei: "vader, maak je niet bezorgd, wij zullen jou niets doen. Als wij gaan aanvallen zal dat om strategische redenen zijn." De eerste invasie kwam ongeveer een uur na middernacht. De mannen van Sa’iqa stormden de huizen binnen en vermoorden zo’n vijftig mensen. Labaky rende de straat op en hoorde het schreeuwen van de slachtoffers. Mensen ontvluchten hun huizen in nachtkleding roepend: "ze vermoorden ons allemaal." De stad probeerde zichzelf te verdedigen. Tweehonderd en vijfentwintig jonge jongens- de meeste slechts 16 jaar oud- zonder ook maar enige militaire ervaring, hielden 12 dagen stand. Alle toevoerlijnen naar de stad werden afgesloten en het elektriciteitsnet uitgeschakeld.
Damour
Op 23 januari brak de hel pas echt los en werden honderden christenen gedood. Mansour Labaky vervolgt: "De aanval vond plaats vanaf de achter hen gelegen berg. Het was een apocalyps. Ze kwamen met duizenden en duizenden, al schreeuwend: ‘Allahu akbar’(allah is de grootste)Laat ons hen aanvallen voor de Arabieren, laat ons een holocaust offeren aan Mohammed." Iedereen die op hun weg kwam werd vermoord. Arafat’s barbaren waren erop getraind de tegenstander hetzij dood of levend te verminken. Zij maakten foto’s van hun slachtoffers en verkochten deze later aan sensatie beluste Europese kranten. Aanwezige buitenlandse journalisten deden er alles aan Arafat niet te irriteren. Een journaliste die werkte voor een Duits tijdschrift en in een door Arafats bende kapotgeschoten Maronitsiche kerk rondliep, fotografeerde alleen het dode lichaam van een PLO-terrorist. Ze maakte geen enkele foto van de veertien dode christenen die ernaast lagen.
massamoorden Damour
Er was geen enkele limiet meer te bespeuren en niemand kon ze meer stoppen. Als in een "vreugderoes" werden jonge Maronieten ontmand, vrouwen verkracht, hun borsten afgesneden en daarna met pikhouwelen vermoord, zuigelingen werden in vier stukken geslagen, lijken werden in bomen gehangen, graven opengebroken, beenderen op straat gesmeten, met schedels gevoetbald en beelden van Jezus aan flarden geschoten. Ritueel aandoende moorden en verminkingen waren aan de orde van de dag. Damour werd verwoest en leeggeroofd, haar inwoners afgemaakt haar kerken verbrand en haar kerkhoven geschonden. De schattingen van het aantal doden loopt in de duizenden. De Wereldleiders en de westerse pers repten met geen woord over het bloedbad in Damour. Arafats Fatah beweging en het "Popular Front for the Liberation of Palestine" namen de stad in bezit waarna het een centrum werd van waaruit het internationale terrorisme werd gepromoot. De kerk van St Elias werd gebruikt als garage voor PLO-voertuigen.
Spreuken 1:16 want
hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te vergieten…
De PLO ontpopte zich meer en meer tot een staat binnen de staat, zij zette de bevolking onder druk en terroriseerde ieder die protesteerde. Dr Ghassan Hamourd, een soennitische moslim, directeur van het grootste en best uitgeruste ziekenhuis in de stad Sidon vertelde:
"De PLO zorgde ervoor dat ik hen ging haten, niet omdat ze eisten dat hun gewonden gratis behandeld werden, noch omdat ze deden alsof mijn ziekenhuis van hen was; het was omdat ze de operatiekamer binnenvielen en ons dwongen met opereren te stoppen om hun gewonden daarvoor in de plaats te behandelen. Ze sloegen een van onze artsen die hen weigerde te gehoorzamen zo vreselijk, dat ik me realiseerde met beesten uit de jungle van doen te hebben. Iedere aspirant PLO-officier was gewoon door onze straten te racen in een spiksplinternieuwe Mercedes met naar buiten stekende machinegeweren.”
De Libanese christenen waren niet alleen slachtoffer van Arafats hellehonden, maar ook de Druzen deden volop mee aan deze moordpartijen. In het Choufgebergte leefden de christenen min of meer onder bescherming van de Druzen totdat in maart 1977 Kamal Joumblat door handlangers van de Syrische geheime dienst werd vermoord. Uit wraak volgde een verschrikkelijke moordpartij op de christenen, die met de aanslag niets te maken hadden. Christenen werden de keel afgesneden, levend verbrand, aan haken opgehangen, met bijlen in stukken gehakt en met kettingzagen in stukken gezaagd. Groepen werden bijeengedreven en met handgranaten afgemaakt. Alleen al in het dorp Bhandoum werden op deze manier 500 christenen vermoord. De mulitinationale vredesmacht bevond zich op slechts enkele kilometers afstand zonder in te grijpen. Deze troepen waren alleen maar in Libanon om Arafat’s moordende horden te beschermen.Als reactie op al deze moordpartijen richtten de Maronitische christenen hun eigen militie op en gingen zij de strijd aan met Arafats moordende bendes en andere ketterse moslimgroepen.
Ook Israël kreeg met steeds fellere aanvallen van de PLO te maken. Toen de plaats Kiryat Shmona met honderden raketten werd bestookt en een groep PLO-terroristen op 11 maart 1978 vanuit zee Israël binnenvielen, een bus kaapten en op de snelweg tussen Haifa en Tel Aviv 36 onschuldige Israëlische burgers vermoorden, was voor Israël de maat vol en reageerde het Israëlische leger met een invasie onder de naam "Operation Litani". Aan deze operatie namen ongeveer 30.000 militairen deel in een eerste poging de PLO uit Zuid-Libanon te verdrijven. Door bemiddeling van de Verenigde Staten kwam het in de zomer van 1981 tot een staakt-het-vuren maar ondanks deze overeenkomst werd deze wapenstilstand bijna 150 maal door de PLO geschonden. Sinds 9 mei 1982 werden 28 terreurdaden in Israël en in het buitenland gepleegd, met uiteindelijk de moordaanslag op de ambassadeur Shlomo Argov in Londen. Het staakt-het-vuren werd door de PLO zo opgevat, alsof zij nu de hand vrij had om overal in de wereld, behalve in Libanon, terreuraanslagen uit te voeren. Sinds die dag planden of begingen de PLO-terroristen alleen al in Europa 19 aanslagen op Israëlische en Joodse doelen en personen.
Op 6 juni 1982 publiceerde de regering van Israël de volgende verklaring: "Het kabinet heeft heden besloten ervoor te zorgen, dat de burgerbevolking van Galilea (het noorden van Israël) buiten het bereik zal komen te liggen van de beschietingen door de terroristen in Libanon.” Deze reactie kwam toen een regen van raketten en andere projectielen op de burgerbevolking van 23 steden en dorpen van Noord-Israël werd afgevuurd. Onder de naam "Operation Peace for Galilee” (Vrede voor Galilea) vielen de Israëlische troepen met sympathie van de zuidelijke Amal militie, op drie fronten Libanon binnen. Vele buitenlandse politici zagen de Israëlische inval met welgevallen gebeuren omdat de PLO-vluchtelingenkampen opleidingscentra voor het internationale terrorisme geworden waren. Israël was niet uit op het veroveren van grondgebied maar respecteerde de territoriale integriteit van Libanon.
Het Israëlische leger kreeg het bevel bijzondere voorzichtigheid ten opzichte van de burgers in acht te nemen. Gezien echter de systematische politiek van de PLO om hun bases, trainingskampen, wapendepots etc, juist in woonwijken en steden op te zetten, werd er soms ongewilde schade aangericht. De PLO plaatste kanonnen op het dak van bijvoorbeeld een ziekenhuis in Sidon. Speelplaatsen van kinderen werden veranderd in artilleriestellingen. Iedere Israëlische officier ontving een landkaart met precieze aanduidingen waar de terroristenstellingen te vinden waren. Bij iedere strategiebespreking voor de gevechten werden de soldaten door hun officieren opgeroepen, al het mogelijke te doen, om de burgers te sparen. Arafats terreurleger telde op dat moment nog zo’n 18.000 man inclusief 5000 man uit onder meer Libië, Irak en India.
In het vluchtelingenkamp Ain-el-Hilweh duurden de gevechten 6 dagen, van 9 tot 14 juni 1982. Oorzaak waren hier de schier bovenmenselijke inspanningen om de civiele, niet strijdende bevolking die door de PLO in gijzeling gehouden werd en als menselijke schilden werden gebruikt, te vrijwaren van schade. (Ook tijdens de regelmatig terugkerende gevechten met het Israëlische leger passen de PLO-terreurgroepen deze strategie nog steeds toe, door onder meer kinderen als schietschijf te gebruiken.) In het genoemde kamp werden bunkers vol wapens, munitie en andere door de Russen geleverde militaire uitrustingen aangetroffen. Israël heeft door haar ingrijpen Libanon behoed voor een totale ondergang. Binnen enkele dagen stond het IDF voor de poorten van Beiroet.
Op 15 september 1982 bezetten Israëlische troepen West-Beiroet en omsingelen ze de PLO-wijken Sabra en Shatilla. Doel van de actie was het uitschakelen van de naar schatting 2000 PLO-terroristen die zich daar nog bevonden. Steeds opnieuw laait de discussie op over het bloedbad dat destijds in de beide ‘vluchtelingenkampen’ is aangericht en wordt Israëls voormalige premier Ariel Sharon door de anti-Israël lobby aangewezen als de grote boosdoener voor deze massamoord. In werkelijkheid waren het de Libanese Shi’ïtische militia en de christelijke Libanese Strijdkrachten onder leiding van Elie Hobeika, de vroegere chef van de inlichtingendienst van de christelijke milities in Libanon, die verantwoordelijk waren voor het bloedbad. De reden was wraak te nemen op de aanslag op Bashir Gemayel op 14 september 1982 die door een bom werd gedood, samen met zesentwintig andere leiders van de christelijke Falangistische partij. De Libanese autoriteiten spreken van in totaal 460 slachtoffers:109 Libanezen, 328 PLO-Arabieren, verder enkele Syriërs en Iranezen. Het Rode Kruis kwam met de leugen dat er ca 2750 slachtoffers te betreuren waren.
Elie Hobeika
Hobeika werkte indertijd voor de Syrische inlichtingendienst en werd toen al verantwoordelijk gesteld voor een lange reeks moorden. Dit staat vermeld in het in 1983 verschenen Kahan-rapport, opgesteld door de commisie-Kahan onder voorzitterschap van de president van het Hooggerechtshof. In dit rapport wordt ook de rol van Sharon beschreven. De commissie concludeerde na het horen van vele getuigen dat bij niemand aan de Israëlische kant de intentie bestond de gewone burgers kwaad te berokkenen. Een paar jaar geleden liet Al-Jazeera satelliet televisie in een directe uitzending overlevenden aan het woord die bevestigden dat de Israëlische legeraanvoerders en soldaten niets met de moordpartij van doen hadden gehad.
Wel werd Sharon ‘indirecte verantwoordelijkheid’ verweten omdat hij het gevaar- dat de christelijke Falangisten wraak zouden nemen- zou hebben onderschat. Het aantal vermoorde christenen wordt geschat op 13.000. Onder deze slachtoffers, waren verscheidene familieleden van Hobeika onder wie zijn verloofde. Terwijl het verhaal over de slachting in Sabra en Shatilla de wereld blijft bezig houden, wordt er geen enkele aandacht besteed aan de inval van de door Syrië gesteunde Amal militie in de kampen Shatilla en het kamp Burj-el Barajn waarbij volgens de Verenigde Naties 635 PLO-Arabieren werden vermoord en rond de 2500 gewonden vielen. Omdat Israël er op geen enkele wijze bij betrokken was, en daardoor niet van deze slachting kon worden beschuldigd, spreekt deze moordpartij kennelijk niet zo tot de verbeelding.
Het is opmerkelijk dat Sabra en Shatilla in het collectieve geheugen zijn gegrift, terwijl de gruwelijke moordpartijen van Arafat en zijn bende in het geheugen zijn uitgewist.
Arafats moordmachines kwamen uiteindelijk zo zwaar onder vuur te liggen dat ze onder dekking van de "Multinational Force" moesten worden geëvacueerd. Een deel van Arafats aanhang sloeg -aangewakkerd door Syrië- aan het muiten omdat men ernstig begon te twijfelen aan zijn leiderschap. Rond de 4000 terroristen bleven trouw aan de terreurbaas, maar zij werden uit de Bekaa vallei verdreven naar vluchtelingenkampen in de buurt van Tripoli. Op 30 augustus 1982 werden Arafat en zijn resterende bendeleden met Griekse schepen onder Franse bescherming geëvacueerd en naar Tunesië gebracht van waaruit de terreur tegen Israël werd voortgezet. Dit leidde tot een tegenaanval op Arafats hoofdkwartier in Tunis waarbij zijn onderkomen door Israëlische vliegtuigen met de grond gelijk werd gemaakt en 60 terroristen stierven en 70 gewond raakten. Na Arafats verdrijving verschijnt terreurstaat Iran ten tonele en verleent steun aan de in 1982 opgerichte Shi’itische Hezbollah, dat volgens zijn manifest “ de complete vernietiging van de Staat Israël” predikt, waarbij de “vestiging van een Islamitisch bestuur over Jeruzalem” het uiteindelijke doel is. Terwijl alle Libanese milities na de burgeroorlog worden ontwapend, nemen onder toeziend oog van Syrië zwaar bewapende Hezbollah terroristen de door Arafats bende verlaten stellingen in zuid-Libanon in.
Volgens meldingen van kranten uit Beiroet werden in de burgeroorlog in Libanon, 98.854 mensen gedood en 255.542 gewond. Als gevolg van de PLO-terreur vluchten 180.000 mensen weg uit Zuid-Libanon. De Libanese christenen zijn met uitzondering van Israël, wereldwijd in de steek gelaten. De VN zwegen, de wereldleiders zwegen, en ook de kerken lieten geen protest horen over de massamoord op hun geloofsgenoten.Er heerste een massale doofpotmentaliteit. De Libanonoorlog kostte in totaal bijna zevenhonderd Israëlische soldaten het leven. Tijdens Israëls actie “Vrede voor Galilea” verloren 214 Israëlische soldaten het leven en raakten er 114 gewond. 23 soldaten werden als vermist opgegeven.
Zes Libanese christenen die deel hebben genomen aan de massaslachting in Sabra en Shatilla, hebben zich voor het eerst uitgesproken in de documentaire “Massacre” die werd getoond op het Internationale Film Festival in Berlijn op 21 januari 2005. Leden van de Christelijke strijdgroep beschrijven in detail hun deelname aan de moord. Anoniem, met het gezicht verborgen, vertellen zij de opdracht te hebben gekregen van Libanese veiligheidsagenten, “vermoord ze allemaal en gooi ze uit Sabra en Shatilla”als wraak voor de moord op de Libanese president Bashir Gemayel, een christenbroeder, twee dagen eerder.” Lokman Sum, een in Beiroet verblijvende publicist, vertelde tijdens de persconferentie dat niet alleen christenen deelnamen aan de slachting, maar ook Libanese Shi’itische moslims, waarvan niemand tot dusver heeft durven spreken.
Overige Bronnen: http://current.com/community/89761759_brigitte-gabriel-speaks-out-against-islamic-terror-part-1.htm
Aish.com "An Arab Speaks Out"door Brigitte Gabriel. 14 oktober
2004.Babylon of Jeruzalem, Jan Willem van de Hoeven, Uitgeverij
Novapres, Apeldoorn. ISBN: 9063180616. NAI Newsletter Jeruzalem, 25
januari 2002. Centrum Informatie en Documentatie Israël CIDI, 10 januari
2002. Arutz Sheva Israel
National News, 20
januari 2002. Libanon als doelwit,Uitgever onbekend.The Rise and Fall
of the PLO,Jillian Becker, Weidenfeld and Nicolson, 1987.Now the Story
Can Be Told, Eliyahu Tal, Achduth Press Tel Aviv, 1982
Terug naar: Inhoud
.